woensdag 19 november 2008

Moeder worden, nog steeds


Iemand moet me vertellen waarom ik persé naar kinderziekenhuis wil kijken terwijl ik de ene helft niet durf bekijken omdat het te bloederig is, en ik de andere helft niet kan bekijken door het waas van tranen voor mijn ogen.
Iemand moet me vertellen waarom ik als een gestoorde zit te sniffen bij een programma dat mij vroeger volstrekt niet interesseerde, dat nooit werd opgezet, en als het dan toch opstond emotieloos werd aanzien.
Iemand moet mij vertellen hoe de maatschappij van mij kan verwachten dat ik nog net zoals vroeger functioneer in een lichaam en geest die geheel buiten mijn greep om in de verste verte niet meer zijn zoals vroeger.
Moeder worden is geen vastomlijnd moment van bevallen en kinderen krijgen dat langzaamaan uitdijt tijdens het zwangerschapsverlof en dat je kan stopzetten bij het heropnemen van het werkleven. Het is integendeel een verandering die zich blijft heruitvinden en die je telkens wanneer je denkt dat je het nu eindelijk gewoon bent, weer totaal onverwacht en van kop tot teen in de ontsteltenis van het moederschap gooit.


- - -

Soms denk ik dat het een beetje aan het minderen is. Dat ik ervan af ben, van die grote emotionaliteit en het complete ontwricht zijn door het moederschap en wat dat met zich meebrengt. Ik ben al eens geboeid door mijn werk, vind nablijven voor vergaderingen of lezingen niet meer zo verschrikkelijk onoverkomelijk en zelfs het woord babysit is al eens gevallen. Dan denk ik dat het misschien toch wel waar is, dat het ‘de hormonen’ zijn. En dat de chemische mudpool van mijn brein eindelijk aan het afkoelen is om terug te keren naar haar rustige staat van voorheen.
Tot ik weer een pasgeborene op televisie zie, of over een bevalling hoor vertellen. Nog voor het eerste woord uitleg is gegeven, hoor ik mezelf al slikken tegen de ontroering, en lachen om mijn oprukkende wenen te verstommen. Een foto van een prematuurtje brengt me nog steeds uren naéén uit evenwicht, en nieuwsfeiten over kinderen raken me meer dan tevoren.
Dan komt ook de kwaadheid terug, dat alle emoties die met het krijgen van kinderen samenhangen worden afgedaan als ‘de hormonen’. Een sterfgeval mag je voor altijd tekenen, vriendschappen mogen je levenslang beïnvloeden en van een verloren liefde wordt zonder meer geaccepteerd dat het je voor altijd verandert. Maar het krijgen van kinderen mag dezelfde invloed blijkbaar niet hebben. Het is niet acceptabel een ander mens te worden door het doormaken van een geboorte. Alle wijzigingen door het krijgen van kinderen zijn het effect van ‘de hormonen’, en elk gedrag dat eruit voortvloeit is ‘onredelijk’.
Hoezeer onze maatschappij tegenwoordig ook in behoeften voorziet (kindergeld, zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, enz.), toch laat zij in zekere zin een andere behoefte niet meer toe: de gevoelens van het moeder-worden doorleven. Het leven van onze ouders en grootouders, waarin een moeder automatisch aan de haard bleef, is daarom natuurlijk niet beter. Het had vermoedelijk zelfs veel grotere nadelen dan ons huidige leven. Maar op het vlak van die emoties was het misschien wel beter gesteld. Het feit dat je met alle vrouwen hetzelfde leven leidde, volledig gefocust op het opvoeden van kinderen, bracht minstens veel meer gelegenheid met zich mee om gevoelens te delen en uit te spreken. Nu lijkt het alsof de behoefte om moeder te zijn van nature zou ophouden van zodra je zwangerschapsverlof erop zit.
In een boek dat vooral een historische benadering van moederschap gaf, beschrijft de auteur hoe de focus bij een geboorte in de loop van de laatste tientallen jaren van de moeder naar het kind verschoven is. Toen een vrouw vroeger moest bevallen, was de allereerste vraag die werd gesteld: “En, hoe gaat het met haar?”. Nu is die eerste vraag: “En, wat is het?” Of als het geslacht al bekend is: “En, hoeveel weegt het?”. Toen ik zelf nog niet bevallen was en een geboortesmsje ontving waarin stond: mama en zoon stellen het prima, vond ik het heel vreemd dat die mama iets over zichzelf schreef. Hoezo ze stelt het prima? Wat anders?
Ondertussen weet ik beter. Het is zeer terecht om het ook over de mama te hebben. En niet alleen in het ziekenhuis, maar ook lang daarna. Iedereen is zo gefocust op de ontwikkeling van het kind (“Slaapt het al door? Kan het al rollen? Kan het al zitten? Eet het al patatjes, enz.) dat niemand er nog oog voor heeft dat ook de moeder een hele evolutie moet doormaken. Het is min of meer vanzelfsprekend geworden dat een moeder een bevalling lichamelijk wel overleeft. En daardoor lijkt er vergeten te worden dat het een verschrikkelijk ingrijpende gebeurtenis is.
In die zin vind ik het enorm typerend dat er twee woorden bestaan voor het moment waarop kinderen op de wereld komen: bevalling en geboorte. Het eerste woord toont het perspectief van de moeder, het tweede dat van de kinderen. En waar het één ophoudt, lijkt het ander te beginnen. Eens je bent bevallen, zijn je kinderen geboren, en verschuift alle aandacht en belang van moeder naar kind. Voor een groot deel terecht natuurlijk, maar hoe weinig plaats is in zo’n visie nog voor moeders die het moeilijk hebben? Die zich wel overmand voelen door babyblues of erger?

maandag 29 september 2008

De tweestrijd borrelt op

Terwijl ik dag na dag meer twijfel aan de zin van het werkleven en minstens in mentaliteit evolueer van werkende vrouw naar ‘alternatieve’ vrouw wiens levensbasis haar huis zou kunnen zijn, maakt Pablo net hetzelfde proces door. Dagelijks besef ik dat alle verscheurende gevoelens en de evolutie die we doormaken exact de verandering bewerkstelligen die maken dat de ene partner over de ander zegt: “ze is niet meer degene waarmee ik ben getrouwd, en ik kan dus ook niet meer zoveel van haar houden”. En waar andere koppels dan een reden vinden om uit elkaar te gaan, gaan wij dezelfde vreemde weg op. Het is een compleet onlogische weg voor mensen met diploma’s (zo zegt de maatschappij), maar we zijn hem beiden onafhankelijk van elkaar opgegaan en omarmen elkaar daar dagelijks uit dankbaarheid ervoor.
En wat willen we dan precies? Als we er tijdens het eten na een dagje babysitten door mijn ouders onbedoeld langs scheren, willen ze graag weten wat we bedoelen. We willen toch zeker ons werk niet opgeven? Thuis zitten? We willen dat inderdaad niet, of toch niet zomaar. Het verwoorden voor mijn ouders maakt het ook voor onszelf plots duidelijker: we willen meer tijd bij onze kinderen doorbrengen, dat in de eerste plaats. We voelen dat aan als onze verantwoordelijkheid, als de enige correcte manier van handelen.
‘Maar de kindjes zijn toch even blij bij de onthaalmoeder? Ze hebben er zelfs deugd van,’ werpt mijn mama op. En ze heeft volledig gelijk. We zien zelf dat de kinderen contact leren maken, méér dan wanneer ze bij ons zijn, zo klein als ze al zijn. Dus wellicht willen we de kinderen niet persé altijd thuis. Maar ze zijn er wel heel veel uren per dag. En omdat ze zo’n goede slapers zijn, zien wij ze zelf maar 1 tot 2 uurtjes van de 24 uren die een dag rijk is. Daar lijkt dan toch een evenwicht zoek?
‘Is het jaloezie?’ vraagt mijn mama nog. Daar lijkt het op, en toch is het enigszins anders. Ik vind het inderdaad niet leuk dat Elien of Sam naar de onthaalmoeder lachen en er zo’n goede band mee opbouwen. Of beter: ik ben erg blij dat ze, als ze dan toch niet bij ons zijn, zich zo goed bij deze vrouw voelen. Maar het kwetst dat ze graag bij een vreemde vrouw zijn. Het wringt. Het zou niet nodig mogen zijn dat ze ook nog een vreemde vrouw graag leren zien omdat zij de enige is die tijd heeft om voor hen te zorgen.
En dan ook: na 3 dagen onthaalmoeder ruiken onze kinderen naar haar. Een volstrekt normale, menselijke, absoluut niet verkeerde geur. Maar het is niet onze geur. Als een koe die haar kalf niet wil als het te lang door mensen is aangeraakt, kijken Pablo en ik na 3 dagen onthaalmoeder naar elkaar en geven de kinderen het grondigste bad dat we ons kunnen voorstellen, met alle zeepjes en geurtjes die we maar kunnen vinden.
Mijn papa merkt op dat het een nadeel is dat we zo ver van ons werk wonen. En dat is natuurlijk één van de grootste delen van het probleem. Als we werk dichterbij hadden, dan zouden de kinderen heel wat minder uren bij de onthaalmoeder moeten doorbrengen. En dan zouden we hen een kwartier na het einde van onze werkdag al zien, in plaats van één tot anderhalf uur later.
Maar wat dan? Niet in Brussel werken? We hebben het ooit beiden geprobeerd, maar het blijkt niet zo eenvoudig om intellectueel uitdagend werk buiten Brussel te vinden. Er lijken gewoon ook lang niet zoveel jobs beschikbaar te zijn als altijd wordt beweerd. Laat staan dat we ook nog het centrum van België en Europa zouden uitsluiten.
Dichter bij Brussel wonen dan? Maar moet je elke avond, vakantiedag of weekend doorbrengen in een plaats waar je niet wil zijn omdat dat toevallig praktisch is op de dagen dat je wèl werkt? Als we nu, na onze veel te lange verplaatsingstijd eindelijk met de kinderen thuis zijn, zijn we tenminste op een plek waar we echt graag zijn en waar niets ons nog herinnert aan het werkleven dat we daarvoor hadden.
Volgens Egmont zijn er twee mensen in het werkleven: zij voor wie hun werk het grootste deel van hun universum uitmaakt, en zij voor wie het werk een pauze is in het immense universum dat ze daarbuiten hebben opgebouwd. Als we dan toch moeten kiezen, behoren wij blijkbaar tot die laatste categorie. We verkrijgen wel enig plezier van ons werkleven, maar ons universum daarbuiten is wel bijzonder uitgebreid en heel vaak aantrekkelijker. En het leven op het platteland, met alle wijze levenslessen die daar bij horen, is zeker een deel van dat universum dat we aan onze kinderen willen meegeven.
Dus we willen meer bij onze kinderen zijn, dat in de eerste plaats. Maar daarnaast willen we ook wel ‘intellectueel werk’. We hebben al vaker gezocht naar een leuke job die wij als zelfstandige zouden kunnen uitoefen, en dan bedenken we dingen als kok en schrijnwerker. Allemaal jobs waar wij respect en bewondering voor hebben, maar waarvan we eerlijkheidshalve moeten toegeven dat we ze niet zouden volhouden. Het heeft niet in de minste mate met minachtig of hoogheidwaanzin te maken, maar met een voor ons onontkenbaar feit: zoals we bij toeval met brede handen op de wereld zijn gekomen, zo hebben wij bij toeval ook hersenen meegekregen die wel wat informatie en kennis kunnen verdragen. En dat maakt dat we nood hebben aan meer prikkels dan een dergelijke job ons kan geven.
Nu zegt mijn mama het zelf: als je cassière bij de Spar was geweest, dan was het veel eenvoudiger om te veranderen naar een job thuis. Er zou helemaal niet zoveel verschil tussen beide zijn; je zou zoveel niet moeten opgeven.
Maar wie ziet het dan uiteindelijk verkeerd? Zijn wij onaangepast dat we ons niet bij het roulement van de huidige maatschappij kunnen neerleggen? Moeten wij meer aanvaarden dat de dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn?
Toch ken ik eigenlijk niet zoveel mensen die elke morgen echt blij zijn dat ze mogen gaan werken. “Ja, ik zou misschien wel liever thuisblijven”, zeggen zij dan, “maar zo gaat het nu eenmaal.” Is dat de filosofie die we ook moeten aanhangen? Gewoon aanvaarden?
Er valt in zekere zin iets voor te zeggen. Tenslotte doet de maatschappij veel voor mij (pensioen, ziekteverzekering, kraamgeld, enz.), geeft ze me talrijke voordelen waar ik graag van profiteer. En dus is het maar normaal om daar door middel van een klassiek werkleven iets voor terug te doen.
Maar als je ergens niet meer zo gelukkig bij bent, is het dan niet een veel betere filosofie om op zoek te gaan naar beter?
We blijken sowieso niet de enige te zijn die onvrede hebben met onze situatie. Als ik er een vriendin voorzichtig iets over schrijf, antwoordt zij mij bijna onmiddellijk: “Ik deel je woede op de maatschappij!”.
Andere vrienden blijken plots helemaal verdiept in Hodgkinson: een auteur (en levend voorbeeld) van een pleidooi voor een ‘lui’ leven, zonder maatschappelijke verplichtingen, en bovenal gericht op het zinvol invullen van je leven. Zij vragen zich ook af of ze zich niet beter zouden onttrekken aan bepaalde maatschappelijke verwachtingen en gedragingen.
“Als ik op een zaterdag in de tuin werk”, merkt weer een andere vriend dan op, “zijn er vaak 5 uren gepasseerd wanneer ik zelf het gevoel heb nauwelijks meer dan een uurtje bezig te zijn. Het bezorgt me een zeer onbehaaglijk gevoel als ik bedenk hoe traag die zelfde 5 uren op een gewone werkdag kunnen voorbijkruipen.”
Zijn woorden zijn heel, heel herkenbaar. En als de mens inderdaad gelukkiger is met het arbeidsleven in en rondom het huis, is het dan niet veel logischer om net naar dat leven op zoek te gaan? Is het niet logischer om je ’s avonds, wanneer je eindelijk in de zetel zit, heel erg voldaan te voelen, in plaats van opgejaagd en geïrriteerd na een dag op het werk?

dinsdag 26 augustus 2008

Een thuis voor onze kinderen?

Op een vrije dag ga ik met de kinderen naar mijn ouders. Als ik met de auto de oprit oprij, overvalt mij De Herinnering. Het is geen herinnering aan iets; het is een overvallen worden door herkenning, en het besef dat ik iets ervaar dat altijd al aanwezig was bij mijn jeugd en kindertijd, maar waarvan ik niet wist dat het weg was tot ik het nu opnieuw ervaar.
Het is, vooreerst, herfst. Geen verkleurde bomen, want die hebben mijn ouders niet, maar wel afgewaaide, samengekrulde bladeren in het mossige gras, rijpende appels aan de bomen, en heimelijk bewoonde appels vol gaatjes en holletjes op de grond. Het zijn de bloeiende sedums in de border, de platgewaaide tuingeraniums eromheen en de enkele rozen die zich hier en daar nog aan een tweede bloei wagen tegen de muur. Het is het samengeblaasde hoopje bladeren aan de voordeur waar altijd een mini-windhoosje waait, de jodelende wind, de dikke zon op de mussen in de ligusterhaag, en de geur van al wat herfst is zoals alleen herfst dat bij mijn ouders kan zijn. Het is, in één woord, herfstherinnering. Mijn herfst, mijn jeugd. En in één klap vraag ik mij af of mijn kinderen dat ook zullen hebben: zo’n associatie met het licht en de geuren van ons eigen huis, waar landschap de plaats inneemt van tuin, met talrijke verschillend verkleurende bomen in het vergestrekte landschap, weiden die wit gloren van rijm doorheen die bomen, en een troep koeien die dagelijks traag en gelijkmatig door de weiden om ons heen van de ene zijde naar de andere zijde tjokt, om ’s avonds dezelfde hobbelende tocht terug te tjokken richting stal.
De associatie met herfst in de tuin van mijn ouders roept tientallen andere herinneringen op: de geur van het strijkijzer op woensdagnamiddag, met een licht oververhitte mama erachter, de klapperende was tussen de bomen en de ijskoude handen bij het binnenhalen ervan, mijn moeder achter het fornuis en ikzelf gezeten op het aanrecht vertellend over school. “Mieketje, je mag daar eigenlijk niet op zitten hé”. “Neen, ik weet het”, en er vervolgens afspringend om de volgende dag hetzelfde te doen.
En het is niet alleen het thuiskomen dat herinneringen oproept. Als ik aan de naaimachine de lakentjes voor mijn kinderen aan het stikken ben en mijn handen bekijk die de stof proberen recht te trekken, zie ik de handen van mijn mama waarop ik verlangend sta te kijken tot een barbiekleedje klaar is. Mijn handen die ons hout zagen, zijn de handen van mijn vader, die uren naéén en met onvattelijk geduld het hout zaagden waarmee we de living warmstookten en die hem tot ontspanning dienden na het harde werk in de garage. En in de lente zie ik mezelf de ramen opengooien en bleekwater gebruiken, terugdenkend aan al die keren dat ik kwaad was om mama’s plotse lentelust waarbij ik klaagde over koude en javelstank.
Waarom toch deze voortijdige herinneringen? Waarom mij zoveel realiserend, zoveel herinnerend, ondanks de genoemde zwangerschapsdementie zoveel meer herinnerend nog, terwijl mijn geheugen al een eindeloze schat van de allervroegste tot latere herinneringen is? Nu lijken al die beelden zich vast te haken in andere regio’s van mijn brein, van me eisend dat ik bekijk en benoem, zoek naar hun inhoud, voorzie van betekenis, en conclusies trek naar mijn eigen kinderen toe.
Eén iets blijft overeind: hoe kan ik mijn kinderen dezelfde of soortgelijke associaties bezorgen als ik er niet voor hen ben? Als de eerste opvang die van de naschoolse onthaalmoeder zal zijn en de tuin die ze zullen zien een weekendtuin is waar tijdens de week alleen (nog) de vroege ochtenddonkerte of (al) de vroege avonddonkerte heerst? Hoe zal ik luisteren als ze tegen de tijd dat ze thuiskomen alleen nog moe en hongerig zijn, hun verhaal al verteld aan een ander of weggedrongen door vermoeidheid? Wij, die zo bewust voor kinderen hebben gekozen, hebben ons niet gerealiseerd dat bij de kinderen zijn meer is dan een wens of verlangen naar ouderwetse tijden. Het is noodzaak.

dinsdag 15 juli 2008

Mensen zonder kinderen


Ondertussen bekijk ik de wereld helemaal anders en worden mensen ingedeeld in zij mèt en zonder kinderen. Of beter: in zij met besef van de betekenis van kinderen, en zij die dat besef niet hebben. Deze laatsten zijn geen blik, geen gedachte waard.
Ook dat is niet omdat ik mijn eigen situatie zo oneindig belangrijk, uniek en interessant vind. Het is leuk als ik iemand even mag vertellen hoe het met mijn kroost gaat. Maar de reden van mijn onderscheid ligt veel dieper dan dat. Het hebben van kinderen heeft mij een verklaring gegeven voor veel menselijk handelen dat ik vroeger niet begreep. Het brengt een oneindig begrip in me teweeg dat mij vroeger vreemd was. Handelwijzen waren rationeel of niet, en met argumenten goed te keuren of bij te sturen. Dat is nog steeds zo, maar ondanks en naast het rationele inzicht is er een bijkomend gevoel, een warmte misschien, een gevoel van verwantschap bijna, een emotie die lijkt op mededogen dat door eender wie kan worden opgewekt. Het in briljante bewoordingen en met een Wilde-achtig allure neerkijken op anderen, waarmee wij ons als student wel eens wisten te vermaken, hoeft niet meer zo nodig. Er zijn ook nog weinig redenen om mensen uit te kafferen want ik begrijp altijd wel in eniger mate waarom ze doen wat ze doen.
En dat begrip herken ik nu ook in andere mensen met kinderen. Het is alsof we een zachtere visie op de wereld delen, waarbij meer plaats is voor diversiteit en meer bereidwilligheid om naar een ander standpunt te luisteren. En dit gedeelde begrip herken ik niet alleen bij vrienden of collega’s, maar zelfs bij de professoren waar ik op het werk mee krijg te maken.
Toen ik terugkwam uit zwangerschapsverlof waren er heel wat die me even kwamen vragen hoe het ging, wat mij bijzonder aangenaam verraste. Toch was voor velen de “En, alles goed met de tweeling?’, zoiets als de “How do you do?” in Engeland: er werd geen antwoord op verwacht. En tegen de tijd dat ze het laatste woord van hun vraag hadden uitgesproken waren ze al buiten gehoorsafstand van me verwijderd. Anderen echter kwamen werkelijk naar me toe; even vragend hoe het ging, om dan, met oplichtende ogen, te kunnen zeggen: “Ik heb sinds kort ook kleinkinderen. Prachtig”. Het is niet alleen dat gedeelde gevoel dat aangenaam is. Wat mij vooral opvalt, is dat diegene die echt tijd maakten om even te praten net die professoren zijn die ik altijd al zachter en wijzer dan de anderen heb gevonden. Hun wetenschappelijke waarde is dan misschien niet groter of kleiner, maar ze lijken menselijker, en dat menselijke sluipt in hun onderzoek en hun reacties op ander onderzoek. Het zijn net deze professoren die altijd open lijken te staan voor een andere gedachtegang of voor een tegenargument voor hun eigen overtuiging, terwijl de anderen meer halsstarrig aan hun eigen visie vasthouden en zich onmiddellijk bedreigd voelen wanneer een vraag wordt gesteld.
Een idiote gedachte van een verliefde moeder? Misschien. Toch lijk ik nog maar weinig tegenvoorbeelden te hebben gezien.

maandag 14 juli 2008

Werk en gezin

Ruim vijf maanden zijn de kinderen nu, en ik ben al bijna twee maanden terug aan het werk. Maar het is er niet beter op geworden. Of beter: het went eigenlijk wel een beetje. Maar dat is net het erge. De eerste dag op het werk was de hel: huilen op de avond vooraf, ’s morgens, in de auto toen ik ze net bij de onthaalmoeder had achtergelaten, en op elk ogenblik van de dag dat ik aan hen dacht. En dat waren véél momenten. Nooit eerder heb ik zoveel uren in een dag ervaren, en op elk moment was ik me bewust van de fase waarin ze wellicht waren: eten, slapen, moe aan het worden, enz. Het was niet zozeer dat ik dacht dat ze doorlopend ongelukkig zouden zijn; ik besef wel dat zo’n kleintjes al heel gelukkig zijn als ze gewoon verzorgd en gekoesterd worden. En dat kan zo’n onthaalmoeder even goed als de echte mama. Maar het idee stond me niet aan dat ik zo makkelijk vervangbaar was. Ik was niet jaloers, maar ik was kwaad dat ik gedwongen werd mijn ‘natuurlijke’ taak te verlaten; razend op de maatschappij die het normaal vindt dat je weer gaat werken en die bovendien verwacht dat het je ook blij stemt.
Het heel felle gemis van die eerste dagen, waarin ik wel elke minuut had willen bellen om te vragen hoe het met de kinderen ging (met als hoofdvraag: “Hebben ze gelachen?”), is verminderd, gedimd, maar niet verdwenen. Nog steeds denk ik meerdere keren per dag aan hen en voel dan een opwelling van gemis, een wens om bij hen te zijn. Ik hoef ze niet zozeer de hele dag te zien, maar ze een keer te kunnen aanraken, dat velletje tegen mijn huid te voelen, hun geur in mij op te nemen, de donzige haartjes tegen mijn wang te voelen, en bovenal te voelen dat het mijn kinderen zijn. Maar ik zit 55 kilometer verderop en van aanraken kan geen sprake zijn. Een vreemde vrouw mag ze in mijn plaats aanraken omdat ik moet gaan werken en ik behoor me daarom gelukkig te voelen.
Mijn gedachtegang lijkt erop te wijzen dat ik alleen maar klaag en niet naar oplossingen zoek, maar niets is minder waar. Uren, dagen, weken is er al gepraat. En er zijn oplossingen: niet meer gaan werken, anders gaan leven. De oplossingen lijken me heerlijk, maar ik weet ook dat ze na 3 jaar, wanneer de kinderen sowieso naar school gaan, niet meer zo noodzakelijk zullen zijn. En dat de kinderen op een gegeven moment misschien wel méér zullen hebben aan een werkende (of minstens actieve) moeder dan aan een huisvrouw. Helaas is je positie op de arbeidsmarkt redelijk nihil als je na 3 jaar thuisblijven opnieuw werk gaat zoeken.
Zelfstandig worden is dan ook weer een risico dat ik met deze kleintjes niet wil nemen. Een beetje financiële zekerheid vind ik geen eis van deze tijd, maar een deel van het gevoel van geborgenheid dat ik mijn kinderen wil schenken. Maar ik hoop wel dat ik de stap ooit wèl durf zetten, als ik tenminste ooit een zelfstandige bezigheid ontdek waarbij ik niet in het weekend en ’s avonds moet werken, zodat ik mijn kinderen (en later pubers) de broodnodige aandacht kan geven.
Dus misschien is de huidige situatie nog zo slecht niet, en moet ik eigenlijk gelukkig zijn dat ik een gewone, werkende vrouw met min of meer regelmatige uren ben.
Toch besluipt het mij, dat roofdier in mijn hoofd, dat aan mijn tijdelijke tevredenheid met de situatie komt knagen en me toefluistert dat ik binnen 10 jaar niet moet zeggen dat ik gewenst had dat ik de oplossing 10 jaar eerder had bedacht.

dinsdag 8 juli 2008

Frustratie

De kinderen zijn nu 3 maanden, en waar mijn zin en opluchting om terug te gaan werken groter dan ooit zouden moeten zijn, zijn ze alleen maar verkleind. De innerlijke crisis roert zich met de dag wilder en feller, een springtij van weerzin, en weerzin om die weerzin. Want in wezen is het natuurlijk geen crisis. Ik weet zeer goed wat ik wil: ik wil bij de kinderen blijven. Maar ik hoor het niet te willen. Ik hoor opgelucht te zijn dat ik de blozende babywangetjes eindelijk weer met inhoud mag afwisselen. Maar ik ben het niet. Ik wil thuisblijven.
Hoe kan ik vergeten dat ik moeder ben geworden? Hoe kan ik gaan werken zoals voorheen?
Als ik met de kinderen in de buggy doorheen onze straat wandel, bedenk ik vaak dat ik er voor iedereen nog net zo uitzie als vóór de zwangerschap. Maar hoe is dat mogelijk? En hoe moet ik mij voelen als voorheen? Op 10 maanden tijd is mijn buik van een relatief platte spier uitgegroeid tot een opgeblazen strandbal om vervolgens min of meer terug te slinken tot de proporties van daarvoor. Mijn borsten hebben een soortgelijke groeicurve doorgemaakt, om van de regio tussen mijn benen nog maar te zwijgen.
Een bevallen vrouw zou voor de rest van haar leven met benen als een voetballer moeten rondwandelen en met een looprekje onder de restanten van haar buik. Als de reusachtige belevenis van zwangerschap en bevalling zo optisch duidelijk was, zou het dan meer aanvaard worden dat je je nooit meer kunt voelen als daarvoor?
Vanwaar ook die verdomde trots van bevallen vrouwen om eruit te zien als voorheen? “Ik heb mijn gewicht terug.” “Ik weeg nog minder dan vóór mijn zwangerschap.” “Waaw, je buik is weer helemaal plat!” Waarom er willen uitzien alsof je nooit bevallen bent? Mijn buik staat vol striemen en ik draag ze met trots. Maar ook mijn geest staat vol striemen die ik koester en liefheb. Mijn principes zijn er uitgerokken, mijn opvattingen verkleurd. Maar net zomin als mijn lichaam zou mijn geest nog sporen van de komst van mijn kinderen mogen tonen. Helaas, het is niet omdat het niet mag, dat het niet is.

maandag 7 juli 2008

Tristesse

Zwangerschapsboeken hebben altijd de mond vol van het woord babyblues. Dat zou de normale triestheid zijn die een vrouw ongeveer 6 weken na de bevalling overvalt. Een plotse angst ook, voor de grote verantwoordelijkheid van het grootbrengen van kinderen, en een spijt zelfs, in sommige gevallen, omdat je een kind hebt gekregen. Maar dat is niet in het minst wat ik ervaar. Ik heb geen probleem met de kinderen. Ik zie hen dolgraag, kan maar niet genoeg van hen krijgen. Er is geen enkel moment dat ik er spijt van heb, of het gevoel heb dat ik de verantwoordelijkheid niet aankan. En toch hangt een soort onbestemde melancholie rond al mijn geluk.
Voor een groot deel voel ik me natuurlijk opgesloten in huis. Ik moest al meer dan eens terugdenken aan mijn schoonzus An die ooit kwaad is uitgebarsten over het verschil tussen het werk van mannen en vrouwen (wanneer dat klassiek is verdeeld). Op een dag hadden zowel zij als mijn schoonbroer Sven onverwacht enkele uren vrij, waarop Sven had gezegd: “Dan ga ik nog wat verder werken aan de omheining” en An had gezegd: “Dan ruim ik ondertussen binnen nog wat op”. Later die avond kwam een vriend van Sven langs en daarna nog een nonkel en een neef. Al die mannen riepen uit: “Amai, Sven, jij hebt nogal gewerkt zeg!” Na dat zo’n paar keer te hebben gehoord, was An uitgebarsten met de woorden: “En niemand die eens zegt: ‘amai, An, heb jij het hele huis al geveegd en gestoft? En de was weggestoken, de spaghettisaus voorbereid, enkele blikjes naar de blauwe zak gebracht, onderweg de jassen op de kapstok gehangen en kousen van de grond opgeraapt, die koffievlek eindelijk eens van de deur van de koelkast gewreven en die bladeren bij de voordeur samengeveegd. En toen je de handdoeken ging wegsteken en passant het wc-papier aangevuld, de borstels uitgekuist, enkele pantoffels op hun plaats gezet en het deurmatje uitgeklopt? En wat? Ondertussen nog twee machines was ingestoken ook? Chapeau!’”
De manier waarop het verhaal werd gebracht, maakte dat we er allemaal hartelijk om lachten, maar het is natuurlijk wel erg typerend voor de onzichtbaarheid van huishoudelijk werk, ondanks het omvangrijke ervan, en ondanks de snelheid en de gelijktijdigheid waarmee het per definitie wordt uitgevoerd. Een onvrede met die onzichtbaarheid van mijn dagelijkse bezigheden speelt dus zeker mee. Maar ook nu Pablo zijn uiterste best doet om complimentjes over propere vloeren en afgestofte boekenkasten te geven, verdwijnt het onbestemde gevoel van ongeluk nog niet helemaal.
Ik kan aan het raam naar buiten staan staren, terwijl Pablo aan het werk is in onze bijbouw, en me heel erg opgesloten voelen. A room with a view, dat is het wel een beetje, dit nieuwe moederschap. Het is een soort van opgesloten worden in een weliswaar prachtige, maar toch zeer eenzijdige moederbokaal.
Maar ook als Pablo me er eens alleen op uitstuurt voel ik me niet beter. Ik denk alleen maar aan terugkeren naar huis. En hoe eerder hoe liever.
De boeken over moederschap, die ik ben beginnen lezen om aan mezelf uit te raken, maken me alleen kwader. Ze hebben het altijd over moeders en carrière alsof het altijd het één of het ander is. Alsof je ofwel een bloemetjesjurkmoeder bent die zichzelf opgaand in haar kinderen helemaal vergeet, ofwel een carrièrevrouw wiens kinderen in grote mate een hinderpaal zijn, maar waarvoor goddank de uitvinding ‘crèche’ bestaat. Maar waarom zou je altijd het één of het ander moeten zijn? Een groot deel van mijn probleem is misschien wel dat ik ze beiden wil zijn, omdat mijn hart zowel voor mijn kinderen als voor een interessant leven heel hard klopt. Toch lijkt het onmogelijk een keuze te maken. Alsof ik altijd weer buiten wil zijn als ik binnen ben, en terug naar binnen wil wanneer ik buiten ben.
Een andere mogelijke oorzaak is misschien de wijziging in onze relatie. Terwijl Pablo van het werk thuiskomt en kan vertellen over leuke projecten of irritante collega’s, kan ik alleen nog over de kinderen vertellen. Onze conversaties aan tafel zijn al enige tijd een bizarre afwisseling tussen werk-informatie en pampernieuws. Ik geloof niet dat het voor Pablo aangenaam kan zijn om plots een vrouw te hebben die het alleen nog over de eerste lachjes van haar kroost heeft, terwijl ze vroeger thuiskwam met verhalen over nieuwe boeken en belangwekkende nieuwsfeiten. Tenslotte was hij op die vrouw met al haar interesses verliefd geworden, niet op een moederdier dat geurt naar borstvoeding en zweeft tussen babybilletjes.
En dan kwam er vorige week plots een Ouders Van Nu-boekje met in de titel zoiets als: “En daar sta je dan met al je hersenen”. Ik kan me nu eigenlijk al niet meer zo goed herinneren wat er allemaal in dat artikel stond. Maar toch maakt die titel dat ik nu, een week na het lezen, denk dat ik mezelf en mijn tristesse begin te begrijpen. Het is namelijk geen tristesse. Het is verwardheid: jaren naéén heb ik mijn best gedaan om mezelf te ‘ontwerpen’, met hobbies, interesses, talenten, opleiding en werk. Door telkens weer bewuste keuzes te maken in studies en vriendschappen en in al die andere dingen die een mens vormen, ben ik een heel eigen persoon geworden. Maar nu ben ik plots thuis. Met babies. En alles wat ik ben, alles wat ik van mezelf proberen maken heb, lijkt er niet meer toe te doen. Ik ben een moeder nu. Een huls voor mijn kinderen. Voor hen maakt het niets uit of ik diploma’s heb of niet, merkkledij draag of kringloopspullen. En ook voor mezelf maakt het niet meer uit. Ook voor mij doet het er niet meer toe. Ik ben ontzettend graag moeder en ontdek er een heel nieuw leven door. Maar ik ben er ook mijn houvast door kwijt. Er is die vroegere Mieke die zichzelf had opgebouwd tot een persoon met interesses die maar heel weinig lijkt te maken hebben met het moedermens dat ik nu ben en ook volop wil zijn. Waar is die vorige Mieke nu naar toe? En hoe zal ze samenleven met die heel moederlijke mama?
Nu ik me er bewust van ben dat dit de oorzaak van mijn onbestemd gevoel van triestheid is, voel ik me al een pak beter. Maar een oplossing? Eerlijkgezegd zie ik die niet. Er lijkt geen compromis mogelijk tussen de twee persoonlijkheden die in mij huizen. Zal ik dan mijn leven lang alleen tussen hen kunnen afwisselen? Me thuis ongelukkig voelend omdat ik me opgesloten voel, en op het werk verloren zijn omdat ik de kinderen mis? Het is geen prettige gedachte dat ik met de komst van het moederschap steevast iets zal missen: ofwel mezelf, ofwel mijn kinderen.