maandag 29 september 2008

De tweestrijd borrelt op

Terwijl ik dag na dag meer twijfel aan de zin van het werkleven en minstens in mentaliteit evolueer van werkende vrouw naar ‘alternatieve’ vrouw wiens levensbasis haar huis zou kunnen zijn, maakt Pablo net hetzelfde proces door. Dagelijks besef ik dat alle verscheurende gevoelens en de evolutie die we doormaken exact de verandering bewerkstelligen die maken dat de ene partner over de ander zegt: “ze is niet meer degene waarmee ik ben getrouwd, en ik kan dus ook niet meer zoveel van haar houden”. En waar andere koppels dan een reden vinden om uit elkaar te gaan, gaan wij dezelfde vreemde weg op. Het is een compleet onlogische weg voor mensen met diploma’s (zo zegt de maatschappij), maar we zijn hem beiden onafhankelijk van elkaar opgegaan en omarmen elkaar daar dagelijks uit dankbaarheid ervoor.
En wat willen we dan precies? Als we er tijdens het eten na een dagje babysitten door mijn ouders onbedoeld langs scheren, willen ze graag weten wat we bedoelen. We willen toch zeker ons werk niet opgeven? Thuis zitten? We willen dat inderdaad niet, of toch niet zomaar. Het verwoorden voor mijn ouders maakt het ook voor onszelf plots duidelijker: we willen meer tijd bij onze kinderen doorbrengen, dat in de eerste plaats. We voelen dat aan als onze verantwoordelijkheid, als de enige correcte manier van handelen.
‘Maar de kindjes zijn toch even blij bij de onthaalmoeder? Ze hebben er zelfs deugd van,’ werpt mijn mama op. En ze heeft volledig gelijk. We zien zelf dat de kinderen contact leren maken, méér dan wanneer ze bij ons zijn, zo klein als ze al zijn. Dus wellicht willen we de kinderen niet persé altijd thuis. Maar ze zijn er wel heel veel uren per dag. En omdat ze zo’n goede slapers zijn, zien wij ze zelf maar 1 tot 2 uurtjes van de 24 uren die een dag rijk is. Daar lijkt dan toch een evenwicht zoek?
‘Is het jaloezie?’ vraagt mijn mama nog. Daar lijkt het op, en toch is het enigszins anders. Ik vind het inderdaad niet leuk dat Elien of Sam naar de onthaalmoeder lachen en er zo’n goede band mee opbouwen. Of beter: ik ben erg blij dat ze, als ze dan toch niet bij ons zijn, zich zo goed bij deze vrouw voelen. Maar het kwetst dat ze graag bij een vreemde vrouw zijn. Het wringt. Het zou niet nodig mogen zijn dat ze ook nog een vreemde vrouw graag leren zien omdat zij de enige is die tijd heeft om voor hen te zorgen.
En dan ook: na 3 dagen onthaalmoeder ruiken onze kinderen naar haar. Een volstrekt normale, menselijke, absoluut niet verkeerde geur. Maar het is niet onze geur. Als een koe die haar kalf niet wil als het te lang door mensen is aangeraakt, kijken Pablo en ik na 3 dagen onthaalmoeder naar elkaar en geven de kinderen het grondigste bad dat we ons kunnen voorstellen, met alle zeepjes en geurtjes die we maar kunnen vinden.
Mijn papa merkt op dat het een nadeel is dat we zo ver van ons werk wonen. En dat is natuurlijk één van de grootste delen van het probleem. Als we werk dichterbij hadden, dan zouden de kinderen heel wat minder uren bij de onthaalmoeder moeten doorbrengen. En dan zouden we hen een kwartier na het einde van onze werkdag al zien, in plaats van één tot anderhalf uur later.
Maar wat dan? Niet in Brussel werken? We hebben het ooit beiden geprobeerd, maar het blijkt niet zo eenvoudig om intellectueel uitdagend werk buiten Brussel te vinden. Er lijken gewoon ook lang niet zoveel jobs beschikbaar te zijn als altijd wordt beweerd. Laat staan dat we ook nog het centrum van België en Europa zouden uitsluiten.
Dichter bij Brussel wonen dan? Maar moet je elke avond, vakantiedag of weekend doorbrengen in een plaats waar je niet wil zijn omdat dat toevallig praktisch is op de dagen dat je wèl werkt? Als we nu, na onze veel te lange verplaatsingstijd eindelijk met de kinderen thuis zijn, zijn we tenminste op een plek waar we echt graag zijn en waar niets ons nog herinnert aan het werkleven dat we daarvoor hadden.
Volgens Egmont zijn er twee mensen in het werkleven: zij voor wie hun werk het grootste deel van hun universum uitmaakt, en zij voor wie het werk een pauze is in het immense universum dat ze daarbuiten hebben opgebouwd. Als we dan toch moeten kiezen, behoren wij blijkbaar tot die laatste categorie. We verkrijgen wel enig plezier van ons werkleven, maar ons universum daarbuiten is wel bijzonder uitgebreid en heel vaak aantrekkelijker. En het leven op het platteland, met alle wijze levenslessen die daar bij horen, is zeker een deel van dat universum dat we aan onze kinderen willen meegeven.
Dus we willen meer bij onze kinderen zijn, dat in de eerste plaats. Maar daarnaast willen we ook wel ‘intellectueel werk’. We hebben al vaker gezocht naar een leuke job die wij als zelfstandige zouden kunnen uitoefen, en dan bedenken we dingen als kok en schrijnwerker. Allemaal jobs waar wij respect en bewondering voor hebben, maar waarvan we eerlijkheidshalve moeten toegeven dat we ze niet zouden volhouden. Het heeft niet in de minste mate met minachtig of hoogheidwaanzin te maken, maar met een voor ons onontkenbaar feit: zoals we bij toeval met brede handen op de wereld zijn gekomen, zo hebben wij bij toeval ook hersenen meegekregen die wel wat informatie en kennis kunnen verdragen. En dat maakt dat we nood hebben aan meer prikkels dan een dergelijke job ons kan geven.
Nu zegt mijn mama het zelf: als je cassière bij de Spar was geweest, dan was het veel eenvoudiger om te veranderen naar een job thuis. Er zou helemaal niet zoveel verschil tussen beide zijn; je zou zoveel niet moeten opgeven.
Maar wie ziet het dan uiteindelijk verkeerd? Zijn wij onaangepast dat we ons niet bij het roulement van de huidige maatschappij kunnen neerleggen? Moeten wij meer aanvaarden dat de dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn?
Toch ken ik eigenlijk niet zoveel mensen die elke morgen echt blij zijn dat ze mogen gaan werken. “Ja, ik zou misschien wel liever thuisblijven”, zeggen zij dan, “maar zo gaat het nu eenmaal.” Is dat de filosofie die we ook moeten aanhangen? Gewoon aanvaarden?
Er valt in zekere zin iets voor te zeggen. Tenslotte doet de maatschappij veel voor mij (pensioen, ziekteverzekering, kraamgeld, enz.), geeft ze me talrijke voordelen waar ik graag van profiteer. En dus is het maar normaal om daar door middel van een klassiek werkleven iets voor terug te doen.
Maar als je ergens niet meer zo gelukkig bij bent, is het dan niet een veel betere filosofie om op zoek te gaan naar beter?
We blijken sowieso niet de enige te zijn die onvrede hebben met onze situatie. Als ik er een vriendin voorzichtig iets over schrijf, antwoordt zij mij bijna onmiddellijk: “Ik deel je woede op de maatschappij!”.
Andere vrienden blijken plots helemaal verdiept in Hodgkinson: een auteur (en levend voorbeeld) van een pleidooi voor een ‘lui’ leven, zonder maatschappelijke verplichtingen, en bovenal gericht op het zinvol invullen van je leven. Zij vragen zich ook af of ze zich niet beter zouden onttrekken aan bepaalde maatschappelijke verwachtingen en gedragingen.
“Als ik op een zaterdag in de tuin werk”, merkt weer een andere vriend dan op, “zijn er vaak 5 uren gepasseerd wanneer ik zelf het gevoel heb nauwelijks meer dan een uurtje bezig te zijn. Het bezorgt me een zeer onbehaaglijk gevoel als ik bedenk hoe traag die zelfde 5 uren op een gewone werkdag kunnen voorbijkruipen.”
Zijn woorden zijn heel, heel herkenbaar. En als de mens inderdaad gelukkiger is met het arbeidsleven in en rondom het huis, is het dan niet veel logischer om net naar dat leven op zoek te gaan? Is het niet logischer om je ’s avonds, wanneer je eindelijk in de zetel zit, heel erg voldaan te voelen, in plaats van opgejaagd en geïrriteerd na een dag op het werk?

Geen opmerkingen: