vrijdag 27 juni 2008

De bevalling

Tegen alle verwachtingen in was er op zondagavond nog steeds in geen velden of wegen een teken van een nakende bevalling te bespeuren. Telkens weer had de gynaecologe een afspraak gemaakt met de boodschap: “maar ik verwacht niet om je dan nog te zien hoor”, en telkens weer waren we op de afspraak aanwezig. En dus werd het zondag, de dag waarop ik binnen moest als de kinderen er echt nog steeds niet zouden zijn.
Om 18u aten we samen nog een warme maaltijd, in een poging te beseffen dat dit ‘onze laatste keer alleen’ was. In praktijk was het meer een haastig binnenlepelen zonder smaak, en ik kan me ondertussen al in de verste verte niet meer herinneren wat we toen gegeten hebben. Om 18u30 was alles ook al opgeruimd en klaar, en hoewel ik pas tegen 20u in het ziekenhuis moest zijn, besloten we toch maar te vertrekken. Wat doet een mens anders, enkele uren voordat je leven drastisch zal veranderen omdat er plots twee compleet nieuwe wezentjes zullen bijkomen?
Aan het onthaal van de dienst Spoed vragen de verplegers altijd waar je voor komt. “Ik kom bevallen”, mocht ik zeggen; en het klonk zeer vreemd. Na de nodige paperassen en een onthaalbrochure (het leek wel een hotel waar ik werd ingecheckt) werden we tot onze verbazing al naar het verloskwartier gebracht. Daar was een kamer met bed en tv, en één klein plastic bakje op wieltjes. Daar zou –vermoedelijk – binnen de 24 uur een mensje in liggen dat niemand tot nu toe had gezien, maar er toch was, diep onder mijn huid. Meer nog: er zouden er twee zijn…
Het bed zelf hadden we eerder op een rondleiding gezien. Onder het hoeslaken verscholen lag een matras in verschillende delen die uitgeschoven, weggenomen of verplaatst konden worden: een arbeidsbed dat omvormbaar was tot bevallingsbed dus. Het voordeel ervan is dat je op het ultieme moment niet meer van plaats moet veranderen en je bovendien in een iets knussere omgeving ligt dan op een echte bevallingstafel. En ik mocht er al onmiddellijk gaan opliggen voor een monitor, waar weer het nodige gezoek en gespuit met de prutbus aan te pas kwam. Een klein half uur later werden we aan ons tweetjes overgelaten, Pablo op mijn bevallingsbed, ikzelf in de zetel, gapen naar de tv (voor het eerst in jaren nog eens verschillende posten waarlangsheen we konden zappen) en knabbelend van een chocoladewafeltje in een poging de avond toch nog een allure van gezelligheid te geven.
Rond 9u30 zaten we allebei te draaien. Het leek alsof er nog vanalles moest worden gezegd, maar toch wisten we niet meer wat gezegd. Pablo leek te wachten op toestemming om naar huis te mogen gaan. Ik was er eerlijkgezegd niet kwaad om, want ook al had ik er vooraf zo’n drama van gemaakt dat we die laatste avond niet samen konden doorbrengen, nu leek elkaars aanwezigheid meer een druk dan een deugd. En dus ging Pablo naar huis en begon ik in een nieuw boek van Dimitri Verhulst. Afwisselend tussen boek en tv (het was toch maar een kale, kille ruimte en de tv bracht er nog een beetje sfeer in), bleef ik wakker tot middernacht, en ging dan slapen alsof er de volgende dag niets speciaals op het programma stond. Hoe kan je ook beseffen wat het is om van twee mensen alleen naar een heus gezin over te gaan? Hoe kan je beseffen dat je de volgende dag gaat bevallen en wat dat inhoudt als je het nog nooit hebt gedaan? De liefdevolle smsjes van Pablo, mijn ouders en mijn zus brachten wel een beetje spanning, maar uiteindelijk was ik gewoon, net zoals altijd, moe, en het feit dat ik de halve nacht wakker was, lag alleen maar aan het slechte bed met zijn uitpriemende onderdelen.
De volgende ochtend was ik kort na 6u al wakker, en genoot van de zon buiten, de vogels en de verwachting die in de lucht hing. Ontbijt en ander eten zou ik niet krijgen tot op het ogenblik dat de kinderen er waren, maar ik had ook in de verste verte geen honger.
Om 7u kwam de vroedman mij wekken. Hij raadde me een douche aan ‘om mij fris te maken voor de arbeid’, en door die woorden begon ik toch een beetje te beseffen wat er die dag zou gebeuren. Na de douche trok ik alvast het T-shirt van Pablo aan waarin ik van plan was te bevallen, en na enig overpeinzen toch ook nog maar een onderbroek en pyamabroek. Voor de aangeraden wollen kousen was het zo vroeg op de ochtend al veel te warm.
Ik was net terug op de kamer toen Pablo aankwam, die zichzelf met enkele koffiekoeken voor de onbekende dag had gewapend. Een vroedvrouw kwam zich voorstellen, de monitor werd weer aangesloten, en heel langzaam begon het te dagen: ik was op weg naar een heuse, echte bevalling.
Rond 8u kwam de gynaecologe opgewekt en vrolijk binnen. Er moest natuurlijk nog eens gezegd worden hoe vreemd het wel was dat ze de bevalling nu nog moest inleiden, en de vroedvrouwen reageerden zoals gewoonlijk heel verbaasd. Ze stelde dan voor om eerst de vliezen te breken, en te zien of dat voldoende zou zijn om de arbeid in gang te zetten. Die kans was waarschijnlijk, omdat ik toch al 3 cm ontsluiting had. Als er tegen 9u nog niets was veranderd, dan zou een baxter worden aangesloten.
De vliezen breken leek verdacht simpel en mechanisch voor zoiets groots als een geboorte. Met een simpel plastic pennetje werd de vruchtzak gewoon doorprikt als een waterballon. Makkelijk ging het evenwel niet, “want het ene hoofdje zit echt al heel laag,” aldus de gynaecologe. Het bleef zo vreselijk vreemd dat zij al het kind kon voelen dat voor Pablo en ikzelf nog zo onbekend was.
Toch voelde ik na korte tijd het voorspelde stroompje warm water langs mijn dijen lopen; veel warmer overigens dan ik blijkbaar had verwacht. En rond 8u30 voelde ik al wat getrek links en rechts in mijn buik en rug. Zouden de kinderen er dan werkelijk aankomen?
Om 9u voelde de vroedvrouw al 4 cm ontsluiting en belde ze de gynaecologe op met de boodschap dat alles in gang was gekomen en het nu even afwachten was of de arbeid zich verder doorzette. De gynaecologe liet weten dat ze in haar middagpauze wel eens langs zou komen om te zien hoe het ging.
Nauwelijks een kwartier daarna kreeg Pablo telefoon van onze dakwerker. De man had zijn werk al weken uitgesteld (ondanks onze herhaaldelijke aandrang om alles klaar te hebben vóór de geboorte van onze kinderen, en dan toch vooral het lawaaierige werk) en uitgerekend vandaag was hij komen opdagen, en had hij ontdekt dat hij zijn bouwplan kwijt was! Omdat ik de man echt graag kwijt wou vooraleer ik met de kinderen terug thuis was, en omdat de vroedvrouw Pablo garandeerde dat het echt nog wel een tijd zou duren vooraleer de kinderen er waren, ging Pablo dan toch zo snel mogelijk het plan brengen. Op één of andere manier besefte niemand hoe hilarisch de situatie eigenlijk was. We waren opmerkelijk kalm en de sfeer was ontspannen, een feestje bijna.
Ik had ook totaal geen besef van tijd. De vroedvrouw kwam om het half uur even langs, en telkens als ze binnen kwam had ik de indruk dat er nauwelijks vijf minuten waren gepasseerd. Het was even voor 10 toen de vroedvrouw mij duidelijk maakte dat het enorm irritante en vermoeiende gevoel dat ik om de zoveel tijd in mijn rug had, weeën waren. Terwijl ik nog wachtte op buikpijn en geen blijf wist met die pijnlijke rug, bleek de arbeid al in gang gezet. Blijkbaar heeft een beperkt aantal vrouwen enkel rugweeën. Ik wist er wel van, maar ik was er niet op voorbereid. En er leek ook niets tegen te doen. Ik had de neiging te vragen om mijn wervels even terug op de juiste plaats te duwen, zo voelde het. Pijnlijk, maar zo veraf van mijn buik waarin de kinderen nog druk bewogen en stampten.
Omdat de weeën blijkbaar frequenter waren dan ik mij realiseerde, wou de vroedvrouw nog maar eens checken, en bleek dat ik al 6 cm ontsluiting had. Met een redelijk serieus gezicht sprak ze van ‘hoog tijd voor epidurale’ en vroeg of ik mijn man kon verwittigen. Uiteraard heb ik toen snel Pablo opgebeld, en werd ik met bed en al naar de wachtruimtes van de operatiezaal gebracht, waar de anesthesist de epidurale zou geven. Schrik voor de spuit heb ik nooit gehad (het kwam zelfs niet bij me op), maar ik vond het wel erg jammer dat dit moest. Ik heb meestal minder pijn dan anderen bij dezelfde kwaal, en ik weet dat ik ook goed de pijn die ik dan toch heb kan verdragen. Ik had dus het vage idee dat ik een bevalling wel zou doorkomen. Maar als het dan toch keizersnede werd, wou ik die wel bewust meemaken, en dus stemde ik met de epidurale in.
Het koste de vroedvrouwen nog een ogenblikje om de anesthesist ervan te overtuigen dat speciale geruststellingen niet nodig waren. Ongerust was ik inderdaad absoluut niet, maar het was wel een erg ongemakkelijke houding waarin ik mij moest plaatsen: voorovergebogen op de rand van het bed, met mijn buik tussen mijn knieën (voor zover die er nog tussen raakte – dat leek niet meer het geval, ik zat compleet stram), en ik kon ook niet meer op mijn rug duwen als ik pijn voelde opkomen. Die pijn werd overigens ook wat heviger, al was ik erg verbaasd toen de vroedvrouw mij liet puffen, en mij dus blijkbaar al in dat stadium van de bevalling achtte. Toen de epidurale verdoving, begeleid met de nodige grapjes, was gezet, vroeg de anesthesist of ik nog pijn had. “Het gaat prima”, zei ik tussen twee weeën door, waarop de vroedvrouw moest grinniken: “Mieke, het is de bedoeling dat je nu eerlijk bent zodat we de werking kunnen controleren.” Aha! “Nee, het is nog absoluut niet beter”. Onvoorstelbaar dat een mens zich zelfs op zo’n intens en drastisch moment als een bevalling nog sterk wil tonen.
Aangestaard door een hoop verdwaasde mensen die van hun operatie en verdoving lagen te bekomen, werd ik terug naar boven gebracht, waar Pablo me toch al een beetje nerveus stond op te wachten.
“En?”
“Sja, het gaat blijkbaar snel.”
De weeën gingen ook snel. Terwijl de werking van de epidurale nog op zich liet wachten, vond Pablo verbazend snel een methode om me er door te helpen: terwijl ik mijn ogen sloot en me probeerde te concentreren op rustig blijven, keek hij naar de monitor, en zei zoiets als ‘nog even, nog even’ tot op het ogenblik waarop hij het cijfer zag dalen. Vanaf het ogenblik waarop hij zei ‘het zakt’, voelde ik me alsof ik de wee al overwonnen had, ook al deed het ook toen nog een flink eind pijn. Maar psychologisch was het schitterend.
Ondertussen was het al 11u, en met een frons op het hoofd kwam de vroedvrouw weer eens checken. “8,5 cm!”, klonk het. En vrolijk: “Je bent er bijna!”
Ik was toch wel opgelucht dat ik de epidurale toen ook langzaam begon te voelen werken. Dat wil zeggen: rechts. Aan de rechterkant voelde ik namelijk zo goed als niets meer, maar links voelde ik nog elke wee, zij het in verminderde staat. Ik besefte toen al hoeveel bewondering ik heb voor vrouwen die het zonder doen. Niet dat iemand dat van mij hoeft te doen, maar het is toch sterk als je zoiets doorkomt.
Ondertussen ging het razendsnel door naar de 10 cm ontsluiting en werd mijn bed omgebouwd tot bevallingsbed. Ik realiseerde me toen pas hoe handig dat wel was. Er werd ook een baxter aangesloten, om de weeën op gang te houden eens het eerste kindje zou geboren zijn. De gynaecologe had vooraf al verteld dat het wel vaker gebeurt dat alles stilvalt eens het eerste kind er is, wat uiteraard niet goed is voor het tweede. Ik kreeg ook nog de waarschuwing dat ik niet mocht schrikken van de grote hoeveelheid mensen die bij de bevalling aanwezig zouden zijn: dubbel zoveel vroedvrouwen (4), een assistente, een stagiaire, de kinderarts, de gynaecologe en eventueel nog de anesthesist. En dan ook nog Pablo en ikzelf natuurlijk. Een tweelingbevalling was per definitie een risicobevalling. En ze stonden er alleen voor het geval het nodig was, maar wellicht waren ze overbodig.
Met mijn hand in Pablos hand werd ik naar de verloskamer gereden en het besef dat de kinderen er nu elk moment konden zijn was plots aan het groeien.
Daardoor werd ik van het ene moment op het andere buitengewoon nerveus, iets wat Pablo direct had gezien. Om één of andere reden had ik het idee dat ik niet zou kunnen persen. Dat leek me zoiets typisch voor mij: iets dat voor iedereen puur intuïtief duidelijk is, en dat mij absoluut niet zou lukken.
“Maar schat toch,”, zei Pablo, “zo heb ik je nog nooit gezien. Probeer je rustig te houden. Alle vrouwen kunnen dat, dat zal bij jou ook vanzelf wel gaan. En anders vraag je maar hoe het moet.”
Ik probeerde me angstvallig kalm te houden, maar het lukte niet.
“Probeer even zo verticaal mogelijk te zitten, zodat we de zwaartekracht zijn werk kunnen laten doen,” vroeg de vroedvrouw.
Met man en macht werd ik nog wat rechter gehesen, terwijl ik het gevoel had één en al buik te zijn, op het punt van ontploffen.
Terug achteruit werd ik gesommeerd om eens te proberen persen.
“Ik weet niet hoe dat moet,” klonk ik als een klein kind.
“Gewoon alles naar beneden duwen,” zei de vriendelijke maar kordate vroedvrouw. “En vooral heel hard duwen.”
En toen deed ik het gewoon, even persen, en het bleek juist te zijn. In één klap zag ik de bevalling helemaal zitten!
De gynaecologe kwam er ook bij, de monitor werd gecontroleerd, en toen was het wachten op persweeën.
“Ze voelt ze nog”, zei de vroedvrouw tegen de gynaecologe, alsof dat een hele prestatie van me was. En of ik ze voelde. Niemand moest me uitleggen wat het was, want al was de grote pijn dan weg, het was een gevoel dat mij vanuit mijn diepste vezels deed denken: ze moeten eruit!
En dus duwde ik van zodra ik ‘dat’ voelde, aangemoedigd door het ‘volhouden, volhouden’ van de vroedvrouw en het ‘goed zunne, goed zunne’ van de gynaecologe. Ik duwde maar en duwde maar, en Pablo, die vooraf geïnstrueerd was dat ik vermoedelijk behoefte zou hebben aan zijn hand op mijn schouder, had onmiddellijk door dat hij van me af moest blijven en ik me nauwelijks nog van hem bewust was.
Halverwege dat eindeloze duwen, zei de gynaecologe plots: “het heeft zwarte haartjes”, en ik ben zeker dat de mond van zowel Pablo als ik tot op de grond openviel. Daar was een echt mensje onderweg, al half in ‘onze’ wereld!!! En Pablo, die vooraf doodsbang was flauw te vallen door mijn pijn, de sfeer, de ellende, het bloed en al de rest dat er bij komt kijken, ging zowaar verheugd rechtstaan om van dichtbij te gaan kijken. Vóór de volgende perswee zag ik nog net zijn grote smile: ‘je kunt het echt zien!’
Ogenblikkelijk daarna voelde ik wat ik vooraf in de boekjes had beschreven zien staan als ‘het moment waarop het hoofdje staat’. Het is een ogenblik waarop je goed voelt hoe ‘alles onderaan’ op zijn allerwijdst staat en ‘iets’ het helemaal open drukt. Het lijkt alsof het hoofdje helemaal vastzit, niet meer voor of achteruit kan, en ook al heeft een geboortekanaal niets met een slokdarm te maken, toch voelt het ook als een stuk appel dat in je keel is blijven steken en je de adem beneemt. Niemand hoeft dan nog iets te zeggen. Je wil het gewoon weg, en van zodra de gynaecologe zei: “doe maar”, duwde ik met alle macht die ik vond. In één gulp voelde ik toen een ontzettend warm en glibberig wezentje uit mij glijden, met de plop die ik alleen van geboortes van dieren ken, maar die blijkbaar ook bij de geboorte van mensen te horen is. Het kleine ding hing even helemaal onbeschermd in de lucht, de oogjes al zo ontzettend open, en werd toen onmiddellijk bij mij op de borst gelegd, alsof het altijd al van mij was geweest, ook al was deze kleine baby ons nog zo onbekend. De emoties overspoelden alles: het lijfje dat zo enorm, intens en gloeiend warm was, zoveel warmer dan ik had kunnen voorspellen, en anders warm dan alle warmte die ik kende. Dit was een natte, glibberige warmte, die mij enkel een glimp kon geven van de heerlijk zoete, warme poel waar mijn kind al die tijd was geweest, en nu zo onverwacht was uitgerukt. Zo instinctief en primitief als het maar kan zijn, kon ik alleen maar ruiken en snuffelen, de pure geur van mijn kind in mij opnemen. Het was de geur van diep in mij, en de geur die mijn kind vanaf nu zou hebben. Van alle herinneringen is dit de sterkste: die warme, natte, zoete, zilte, diepe, pure, heerlijke geur. Kijken deed ik ook, maar het kijken volgde de geur. De geur kwam bovenal eerst, instinctief en dierlijk.
Ik was overdonderd, en toch was het ook compleet zoals ik had gedacht: die kleine baby, die mij onmiddellijk aankijkt, vol vertrouwen leek het wel. En van zodra ik wat suste en ‘stil maar, het is in orde, het is voorbij’ zei, werd het kindje stil en bleef rustig liggen kijken. Interpretatie, ik besef het goed, maar dit was een kind dat onmiddellijk graag bij ons leek te zijn en ik merkte dat ik in navolging van alle clichés alleen maar kon huilen, en strelen, en Pablo kussen, en zeggen: “liefste, het lijkt zo op jou!”. Kortom, we waren compleet overdonderd, en wisten van de wereld niet meer.
“Hoe heet het?”, vroegen de vroedvrouwen, die blijkbaar kleertjes aan het klaarleggen waren. En compleet verrast besefte ik: ik weet nog helemaal niet of het een meisje of een jongen is?! Ik keek naar Pablo, en die zei ook niets, en toen zat er niets anders op dan tussen de beentjes te kijken. “Elien”, zei ik verbaasd, “het is Elien!” en ik voelde me zo vreemd opdringerig toen ik het zei, en kon niet vatten waarom. Dit kind was ons pas geschonken, het was een nieuw wezen waarvoor we alleen maar danku konden zeggen, en het leek onbeschaamd om het een naam, een stuk van onszelf op te leggen. Het leek alsof we het al een bestemming en karakter gaven, terwijl ik ons kind net de kans wou geven om te worden wie het was, nu al, in zijn piepkleine babyverpakking. Maar het was dus Elien, en we konden alleen opgelucht zijn dat de tweede jongensnaam, die we eigenlijk nooit hadden gevonden, niet moest worden gebruikt.
Terwijl ik Elien aan het koesteren was, had ik een heleboel heel pijnlijk geduw op mijn buik gevoeld. Daar waren twee vroedvrouwen en de gynaecologe er met alle macht voor aan het zorgen dat ons tweede kindje zich niet opnieuw zou draaien of weg gaan zwemmen. Andere vroedvrouwen en de kinderarts kwamen Elien bij me halen en ik zag tot mijn verbazing hoe een groot deel van mijn buik slappe huid was geworden, en een ander deel een nog strakke, maar veel kleinere bol.
“Hij komt van hoog”, wist de gynaecologe te vertellen, “het is even wachten tot hij de weg naar beneden vindt.”
“Ga maar eens naar je dochter kijken,” werd Pablo aangespoord, en terwijl hij leek te glunderen bij de woorden “je dochter’, wist hij ook niet wat hij moest doen, omdat ik daar nog lag, en vermoeid was en pijn had.
“Ga maar”, zei ik, “ze zullen je wel roepen als het opnieuw begint”.
Week van emoties en geleverde inspanning moet ik mij iets hebben voorgesteld als compleet uitgeput achterover in de kussens zakken, maar nauwelijks was Pablo naar Elien gaan kijken of ik voelde opnieuw persweeën komen. Ik hoorde de kinderarts net op dat moment zeggen dat Elien maar 2,3 kg woog, maar het wel op alle vlakken goed deed en het van de andere baby zou afhangen of ze in de couveuse moest. Ik wou toen bij Elien zijn, ik bleef maar naar de kamer links kijken waar ze haar aan het aankleden waren, maar in mijn buik begon alles opnieuw te leven, een grote plets warm water viel langs mijn dijen naar beneden, en nog voor de kinderen er waren moest ik mijn aandacht al tussen hen verdelen. “Persen”, riepen de vroedvrouw en de gynaecologe, en ik perste alsof ik een vodje was dat alleen maar een drupje water naar buiten moest brengen. “Harder” klonk het, en ik besefte dat ik de techniek kwijt was. “Niet met je heupen bewegen!”, “Naar beneden!”, maar de perswee was voorbij. Na een ogenblik rust hervond ik af en toe opnieuw de techniek, maar bijna de hele tijd was ik luidop aan het zeggen: “het gaat niet meer”, “ik kan het niet meer”. Niemand had me verteld dat het zo moeilijk zou zijn om me nog op een tweede bevalling te concentreren als de eerste baby er al was.
Maar hoewel ik het onmogelijk vond, kwam ook hier het moment dat de gynaecologe kon zeggen: “Deze heeft ook donkere haartjes! Wil je het zien?”. En terwijl ik had gedacht dat ik dat niet zou willen, liet ik met plezier een spiegel aanrukken en zag effectief een klein mensenhoofdje uit mezelf komen. Ik vond er onvoorstelbaar veel moed uit, en perste de volgende perswee perfect. ‘Het hoofdje dat stond’ voelde even ongemakkelijk als bij Elien, maar ik had het geduld héél even te wachten zodat de gynaecologe de navelstreng kon checken en perste daarna met het laatst van de krachten een nieuwe warme, zachte, natte plof naar buiten. Ik heb toen niet meer opgekeken, want ik wist meteen: dit is ons zoontje. Ook hij werd op mijn borst gelegd, even zalig warm en glibberig als zijn zus, maar duidelijk veel groter; een reus leek hij in mijn ogen. Huilen deed hij een beetje klagerig, en af en toe ging één van beide oogjes open, met een moedeloze blik naar het licht, en dan werden de oogjes fijn op elkaar geknepen om nog een beetje verder te huilen. Ik wou hem troosten, maar hij leek ook zo lief met die huiltjes.
Ook Sam werd toen gewogen (3,2 kg) en Pablo ging nu met veel plezier meekijken naar zijn kinderen. Daarna kreeg ik Elien terug bij mij, terwijl ik de pijn doorstond van de nageboorte (illusie of werkelijkheid dat die zoveel meer pijn doet dan een bevalling?)
Toen kwam Pablo terug met Sam in zijn armen; de eerste baby ooit die hij vasthield, maar het was alsof hij nooit anders had gedaan.
“Ik heb Sam nog niet echt vastgehad”, zei ik, “zullen we even wisselen?”, waarop we de baby aan elkaar aanreikten en tot de vaststelling kwamen dat we geen handen vrij hadden om de ene baby te nemen, terwijl we de andere doorgaven. Een vroedvrouw moest er aan te pas komen om Elien even vast te houden, terwijl ik Sam van Pablo overnam en Pablo toen Elien van de vroedvrouw kreeg.
Hier waren ze, onze zoon en dochter. Een half uurtje daarvoor waren we nog gewoon Pablo en Mieke. Nu waren we een heel gezin.

Aftellen...


Uit de boekjes van de kindjes:

“Ik blijf maar groeien: 2,400 kg/2,600kg al! Ook mijn harttoontjes zijn met een monitor gevolgd, en daaruit blijkt dat ik een goede, actieve baby ben. Die sensors op mama’s buik vond ik wel veel minder leuk, en dus heb ik ze er af en toe gewoon afgeschopt. Dan moest mama lachen.”

Het onmogelijke is gebeurd: de kinderen hebben zich op 36 weken nog gedraaid! Als ze zo blijven liggen hoef ik toch geen keizersnede te ondergaan, hoera!


*

37 weken. Nu ben ik officieel geen premature baby meer! Papa en mama zijn daar supergelukkig om.
Op een monitor was te zien dat mijn hartje het prima doet en dat mama’s buik toch al veel in beweging is. Iedereen is nu heel nieuwsgierig en vol spanning mee aan het aftellen en wachten tot ik geboren word!”

De gynaecologe begrijpt er ondertussen niets meer van. “Ik heb zelfs geen enkele zwangere die maar 1 kindje verwacht wiens bloedwaarden en gehele gezondheidstoestand zo goed zijn als van jou”. Hoe een zwangerschap zo ziek kan beginnen en zo gezond kan eindigen!


*

“Amai, nu weeg ik al 2,800 kg/3,100 kg, super hé! De dokter verwacht dat ik nu echt elk moment ter wereld kan komen, maar voorlopig blijf ik toch liever zitten waar ik zit. ’t Is hier ook zo heerlijk knus. Mama mag van de dokter wel niet meer te ver bij het ziekenhuis vandaan gaan, en dus bleef ze samen met papa thuis op Pasen. Dat vonden ze een beetje jammer, maar het was gelukkig wel mooi weer, bijna 20 graden!”


*

“Papa en mama krijgen dagelijks smsjes van vrienden en familie om te vragen of ik nu echt nog niet geboren ben. Maar nee hoor, ik zit hier prima en maak geen aanstalten om geboren te worden!
Nu heeft de dokter echter gezegd dat als ik zelf niet naar de wereld kom kijken, dat ze me volgende week dan toch een duwtje in de rug zal komen geven. Ik overleg nu even met mijn broer/zus wat we zullen doen…”


maandag 23 juni 2008

Klaar voor hun komst!


De voorbereiding draait op volle toeren: de wiegbekleding is klaar, na vele schetsen en lang nadenken is het ontwerp voor het geboortekaartje eindelijk goedgekeurd, er zijn een aantal lakentjes gestikt, en alle kleertjes die we al kregen zijn gewassen, gestreken en op maat gesorteerd. Eerder maakte ik met mijn mama ook al de doopsuikertjes klaar. We hebben voor de Levensboom gekozen. Met de opbrengst van 1 boom en 100 mandjes kan een kind in Kenia een jaar lang naar school. Met de komst van onze eigen kinderen ook nog een kindje elders kunnen helpen, lijkt ons een mooi idee. Bovendien is het een eeuwenoud symbool, zo’n boom. Het voelt alsof we ook een boom voor onze eigen kinderen planten.
Maar alles is dus klaar nu, en de kinderen mogen theoretisch gezien komen. Toch heeft Pablo hen gevraagd om toch nog zeker 6 weken in mijn buik te blijven zitten. Dan zijn ze namelijk 37 weken en zijn niet alleen hun overlevings- maar ook hun gezondheidskansen veel groter.
We zijn er erg mee bezig nu, met een mogelijke vroeggeboorte. Bij een tweelingzwangerschap is het eigenlijk niet uit te sluiten dat de kinderen er minstens 3 weken te vroeg zullen zijn. Ik hoop dagelijks dat ze alle moeilijkheden die hen dan te wachten staan goed zullen doorkomen. Mijn mama troost me met de gedachte dat het niet goed is voor de kindjes dat ze in de couveuse moeten, maar dat het wel goed is voor de mama, die dan tenminste kan rusten en beter gewapend is tegen de dag dat ze het alleen moet redden met haar kind. Dat troost, maar toch… Dag na dag tel ik nu met Pablo mee af, op weg naar rijpere longetjes, dikkere huid, sterkere zuigreflexen, enz. “De beste couveuse is de buik van de mama”, meldt de gynaecologe me bij elk bezoekje. En: “elke dag langer in de buik, is een procent meer kans op een gezonde baby.” Ik doe dus mijn best om zo kalm mogelijk te leven. Ik ga alleen nog 2 keer per week 500 meter zwemmen, omdat ik het gevoel heb dat dat goed voor mij en de zwangerschap is: meer energie, een beetje conditie en een betere bloeddoorstroming. Alleen mijn diepgang in het zwembad wordt elke week groter. Nog even en ik heb een vaargeul nodig.


*


Uit de boekjes van de kindjes:

“Het wordt steeds spannender: hoelang blijf ik nog in mama’s buik? Vanaf nu kan ik zowat elke dag komen, maar natuurlijk is het beter als ik nog even wacht. Om geen risico’s te nemen hebben mama en papa wel al het valiesje in de auto gezet waarin onze allereerste kleertjes zitten."

Bij de gynaecologe bleken de kindjes niet alleen al 1,940 kg en 2,130 kg te wegen, maar bleek ik ook al 1 centimeter ontsluiting te hebben. Pablo en ik zijn totaal verbouwereerd naar een restaurant getrokken, met de idee dat het onze laatste avond alleen kon zijn. Ontsluiting! Het kan nu gewoon elk moment gebeuren! We waren compleet uit ons lood geslagen, en de Braziliaanse ober die ons bediende zag daar een schitterende aanleiding tot grapjes in. Na met een olijk gezicht op mijn overduidelijke buik te hebben gewezen, keek hij met dramatisch gezicht naar Pablo en riep uit: ‘Papa?! Ow ow ow!”
Toen stak ik twee vingers in de lucht.
“Twice?!” Ernstige stilte. “Aiaiai!”
Voor de rest van de avond keek hij Pablo meewarig aan telkens wanneer hij aan onze tafel passeerde.

Het wordt ook tijd dat ik me ga verzoenen met een keizersnede. De kinderen blijven maar dwars in mijn buik liggen, en de kans dat ze zich nu, met al dat gebrek aan plaats, nog draaien, is eigenlijk onbestaand. Het is dom natuurlijk, om liever de pijn van een bevalling te willen meemaken dan een keizersnede, maar nu ik er dan toch voorsta, ga ik liever ‘all the way’, mèt weeën en bevalling. Ik hoop minstens dat ik eerst een wee voel, en dan pas binnenmoet voor die keizersnede, dan weet ik tenminste eens hoe het voelt. Maar voor de kinderen is het misschien wel beter om met de snelle beweging van een keizersnede ter wereld te komen, zonder eerst half vermorzeld te worden in het geboortekanaal.

Zwangerschaps'kwaaltjes'


Zwanger zijn is geen ziekte. Deze uitspraak is gemeengoed voor alle vrouwen en mannen die bezig zijn met zwanger worden, een goede zwangerschap achter de rug hebben, of zelfs in de verste verte niets met zwanger zijn te maken hebben. Meestal wordt deze zin geformuleerd als: “Zèg, zwanger zijn is wel geen ziekte hé!”, en de intonatie ervan doet vermoeden dat het zelden als compliment is bedoeld.
Zwanger zijn is natuurlijk ook geen ziekte. Er zijn geen bacillen of virussen aanwezig, en je bent niet in afwachting van genezing. Maar voelt ziekte zoveel anders dan zwangerschap? Er zijn grote ziektes, maar ook kleintjes waarvan de snotterige neus alleen al voor velen volstaat om zich als ziek voor te stellen. En niemand die zegt: “Zèg, een verkoudheid is wel geen ziekte hé!”.
Ik heb ook een snotterige neus. Hij doet me snurken in de nacht, en soms ook een beetje tijdens de dag. Hij brengt me voor het eerst in mijn leven bloedneuzen en voorziet me van ongekende geuren en geurintensiteiten. Nooit tevoren rook ik rozen zo sterk, nooit tevoren deed sigarettenrook mij zo walgen. Als ik in het zwembad, onder water, een andere zwemmer kruis, weet ik meteen dat hij een roker is. Sterker nog, ik ruik hem al nog voor ik hem zie.
Naast mijn neus is ook mijn mond veranderd. Mijn tandvlees bloedt, mijn lippen zijn droger, mijn smaakpapillen sterker. Zwanger zijn lijkt het uitgelezen moment om een opleiding sommelier te beginnen. Mijn oren horen scherper, mijn ogen zien slechter, mijn huid is plots droger, mijn haar dan weer vetter. Mijn rug staat hol en is soms wat pijnlijk, mijn benen brengen me ongekende krampen, en mijn voeten durven een piepklein beetje zwellen. Mijn buik, wel, is bovenal buik, en mijn buikeputje is meer en meer een buikebolletje. Mijn borsten torenen overal bovenuit, mijn darmen zijn van ongekende luiheid, mijn maag van ongekende kieskeurigheid, mijn blaas van immense kleinheid. Mijn uithoudingsvermogen is schrikwekkend geslonken, mijn vermoeidheid evenredig toegenomen. Mijn longen bevatten maar de helft zoveel lucht meer en mijn onderste ribben staan geleidelijk aan steeds verder uit elkaar. Verder schijn ik ook anderhalve liter bloed meer te bezitten, en zou mijn hart tot 50 procent sneller slaan. Maar ik ben natuurlijk niet ziek. Zwanger-zijn is geen ziekte, dus wee je gebeente als je je ook maar enigszins anders gedraagt dan anders omdat je buik toevallig dikker is.
Het komt dus ook niet bij me op om veel woorden aan al deze veranderingen te verspillen. En zo vreemd lijkt me dat niet eens. Tenslotte, hoeveel anders is dit dan de maatschappelijke verwachting dat je 5 dagen per maand met geen woord rept over de slopende hoofdpijn, de zeurende druk in de rug en de buikkrampen die je normale leven beïnvloeden?

vrijdag 20 juni 2008

We maken een kringetje van jongens en van meisjes...


Vandaag gingen we opnieuw naar de gynaecologe en namen een foto die we pas na de geboorte aan de anderen zullen laten zien: een foto van mijn blote buik, met daarvoor de beeldjes uit de kerststal: een Jozef, en een Maria!



Ondertussen heeft de gynaecologe heeft mij thuis gezet. Dik tegen mijn zin, want ik werk graag, en voel me ook verantwoordelijk ten opzichte van mijn werk en baas. Maar ik moet blijkbaar voorrang geven aan de kinderen. Graag, natuurlijk. En niet meer dan logisch.Maar toch vreemd. Heel vreemd
Die eerste dagen heb ik me een ongeluk verveeld. De dag, en vooral het vooruitzicht van nog ontelbaar veel soortgelijke dagen was me veel te lang. Ik lees erg graag, kan muziek beluisteren, boodschappen doen, enz. maar dagen aan een stuk alleen maar lezen en hobby’s uitoefenen verveelt mij uiteindelijk toch ook. Schoonmaken doe je ook al niet voor je plezier, en even gaan wandelen duurt evenmin een hele dag. En vooral: het zijn dagen van wachten. Er is een reden waarom ik thuis ben. En dus zijn deze vrije dagen per definitie helemaal anders dan een weekenddag tijdens het werkleven.
Om de dagen door te komen, ben ik dan maar beginnen doen wat vrouwen ‘in mijn positie’ al generaties lang doen: babyspulletjes voorbereiden. Er zijn oude wiegen vanop zolders gehaald, er is stof aangekocht waarmee ik die wiegen in de komende weken ga proberen aankleden en ik speur het internet af naar doopsuiker en kaartjes. Geleidelijk aan begin ik te begrijpen hoe sommige zwangere vrouwen het alleen nog over de toekomstige baby kunnen hebben, langzaamaan opgezwolgen door de cocon van hun dikke buik; alsof niet alleen hun kind, maar ook zijzelf zijn weggekropen achter die dikke, beschermende laag huid, waar ze nu heerlijk samen in het warme vruchtwater liggen te soezen.

*

‘Kijk eens naar omhoog en kijk de lucht is grijs en zit vol vlokken!’. Na een paar dagen aarzelende vlokjes is de wereld nu ijzelig stil en heeft een kraakwit tapijt zich als versteend om de takken gesloten. Het is de eerste sneeuw voor onze kinderen, en ik word er zowaar een beetje emotioneel van. Ik ben zelfs met mijn buik voor het raam gaan staan. Om het hen te tonen! Dat laatste heb ik maar niet aan Pablo verteld, hij zou wel eens voor de staat van mijn geest kunnen vrezen…
Of het een zoon en een dochter, dan wel twee zonen zijn die samen met mij naar de sneeuw hebben gekeken, kan ik echter niet zeggen. Tijdens ons bezoekje aan de gynaecologe eerder deze week was ze namelijk absoluut niet meer zeker of het meisje nog wel een meisje is…

maandag 16 juni 2008

Echte kindjes

Na lang twijfelen, weet ik het nu wel zeker: dat geborrel in mijn buik heeft niets met darmen te maken, maar alles met die twee onbekendes in mijn buik. Het is pas toen Pablo gisteren mijn zogenaamd darmgeborrel met zijn hand bovenop mijn buik kon voelen, dat ik overtuigd was dat ik dus al weken aan een stuk de kinderen voel. Leven in mijn buik!


Wat eerst nog geborrel leek, of een beetje gekriebel, is ondertussen uitgegroeid tot echt getrappel. En bovenal: onverwacht getrappel. Ik kan mij niet herinneren wat ik er precies van had verwacht, maar blijkbaar moet ik toch de idee gehad hebben dat je kinderen in je buik voelt als je dat wil, en ze niet voelt als je dat niet wil. Niets is minder waar: onze kroost trapt en duwt erop los als zij dat willen, en maakt zo meteen duidelijk dat zij twee geheel zelfstandige wezens binnenin mij zijn. Hoewel ik de kinderen nu al meerdere weken talrijke keren per dag voel, ben ik nog altijd geheel verbluft als er weer zo’n onverwacht schopje komt. Vooral tijdens vergaderingen kan ik er maar niet gewoon aan worden. Terwijl mijn bestaan op zijn grondvesten davert, hoor ik iedereen rondom mij gewoon verder praten. Zij zien dat niet! Er zijn twee baby’s die mij van binnenuit reusachtige klappen verkopen, en niemand merkt dat op! En terwijl ik nog naar adem zit te happen in de emotionele naschokken, wordt van mij verwacht dat ik gewoon verder uiteenzet waar ik mee bezig ben!
Eens ik dat eerste, steeds weer onverwachte trapje verwerkt heb, maakt er zich dan wel een groot plezier van me meester. Een zeer heimelijk plezier, over het feit dat ik een wetenschap met mijn kinderen deel waar niemand anders weet van heeft. Hun schopjes voelen is net alsof ik iets doe wat eigenlijk niet mag. Snoepjes zitten eten in de klas. Of smsjes sturen, met je gsm verscholen onder je bureau. Want dat lijken die schopjes en mijn strelende handen die hen beantwoorden nog het meest: geheime smsjes tussen mijn kinderen en mezelf. En niemand moet me vertellen dat het inbeelding is: de verhouding tussen die schopjes en mijn handen is een heuse conversatie, waarbij ik de kinderen naar mijn handen toe voel bewegen, zich in allerlei bochten krullend om mijn handen zoveel mogelijk te voelen, en dan tevreden nog wat extra bewegend. Als Pablo zijn handen op mijn buik legt, dan voel ik hen evenzeer kronkelen naar zijn handen toe, maar daarna worden ze heel rustig en stil, genietend van zijn warmte. Het zijn dan toch echte mensjes, daar in mijn buik…

Twee kindjes op komst

Een tweeling verwachten maakt de mededeling van de zwangerschap extra leuk. Na het eerste vertellen en de uitgelaten reacties kan ik fijntjes opmerken: “En we hebben nòg nieuws.”
Vragende blikken.
“We verwachten ook ons tweede kindje.”
De verraste kreten zijn dan niet van de lucht.
Ook een leuke is de vraag: “En, hoe gaat het met de baby?”.
“Heel goed eigenlijk,” kan ik dan zeggen. “En met baby 2 ook.” De ogen van de gesprekspartner rollen dan meestal bijna uit hun kassen.
Zelf beseffen we echter niet hoe ongewoon dit is. Misschien omdat deze tweelingzwangerschap mijn eerste zwangerschap is, lijkt het voor ons alsof het niet anders kan. Alsof het de meest voorkomende gang van zaken is om twee baby’s tegelijk te verwachten. Als ik zwangere vriendinnen ontmoet vraag ik nogal vaak geheel onbewust: “En, hoe gaat het met de kindjes?”, waarop dan meestal de vrolijke opmerking komt: “Mieke, wij verwachten wel gewoon één kindje hoor.”
En ik ben niet de enige die dergelijke versprekingen doet. Toen vrienden op bezoek kwamen, die wel al wisten dat ik zwanger was, maar nog niet dat het een tweeling is, hoorde ik Pablo tijdens een rondleidingetje door ons huis doodgemoedereerd zeggen: “En hier komen dan de wiegjes”, waarop ons bezoek plots nogal stil werd, en wij niet wisten waarom. En ook onze ouders, de toekomstige grootouders, durven wel eens aan zwangere nichten vragen waar zij ‘de parken’ kopen en of ze aan relaxen geraken. Het aanpassingsvermogen van de mens is blijkbaar erg groot.



In de beide zwangerschapsdagboekjes die ik van de CM kreeg, schreef ik ondertussen het volgende:

“Vandaag hebben mama en papa mij opnieuw gezien. Ik heb getoond hoeveel ik al kan bewegen, en de dokter vind dat ik heel goed groei. Mama en papa wilden ook graag weten of ik een meisje of een jongen ben, maar toen de dokter dáár ging kijken, heb ik snel mijn beentjes gekruist zodat ze niets konden zien. Hihi, spannend hé!”.

We zijn er dan toch aan uitgeraakt dat we het geslacht van de kinderen vooraf willen kennen. Al van in Duitsland hebben we één meisjesnaam en één jongensnaam waar we ons beiden onmiddellijk gelukkig mee voelden. Een tweede jongens- en meisjesnaam moet in verschillende combinaties met die beide namen passen, en dat lukt ons dus niet; laat staan dat we dan ook nog namen vinden die we allebei mooi vinden. Dus hopen we om toch voor de geboorte al het geslacht te kennen. Hoewel ik al grappend gezegd heb dat we volgens mij een meisje krijgen met donker haar dat op Pablo lijkt, en een jongen met blond krulletjeshaar dat op mij lijkt, zouden we toch beter op andere mogelijkheden voorbereid zijn. En dan zoeken we ook niet vruchteloos naar namen die we misschien niet nodig hebben.
Meisje of jongen; het is nog zoiets waarvan ik me vroeger niet kon voorstellen dat je dat vooraf zou willen weten. Het doet er toch niet toe? En kleertjes – als je die persé in roos en blauw wilt – kan je toch ook achteraf kopen? Maar nu denk ik dat een bevalling en twee kersverse baby’s op zich al zo’n verbluffende verrassing is, dat het geslacht er dan echt niet bovenop moet als verrassing. Laat het ons maar vooraf weten, zodat het idee van kinderen krijgen misschien ook een beetje reëler wordt, want dat is het nog steeds niet. Bovendien lijkt mij een gezin met twee zonen of twee dochters ook geheel verschillend. Niet dat één van beide mijn voorkeur heeft, maar mentaal lijkt het mij een groot verschil te maken. En dan is het toch wel aangenaam om daar enigszins op voorbereid te zijn.

vrijdag 13 juni 2008

Reizen 'met kinderen'

Eind oktober zouden we normaal voor een maand naar Zuid-Afrika vertrekken. Of naar Mongolië. Met de fiets naar Laos was ook al aan bod gekomen. En naar een woestijn wilden we ook nog wel terug.
Maar het werd: Duitsland.
Meer bepaald: het Zwarte Woud.
Reizen met het vliegtuig kan nog zonder problemen, maar het is een risico dat wij niet willen nemen. In plaats van ons leven op zijn kop te laten zetten door een vreemde cultuur eten we dus schnitzel mit salzkartoffeln en wandelen naar een alpenweide.
We hebben eigenlijk één van onze mindere momenten vandaag. Terwijl ik gisteren nog de eerste foto nam van een voorzichtig uitdijende buik (wellicht enkel zichtbaar voor het geoefende en vooral welwillende oog) en we weer met één been in de sprookjeswereld van eerste kleertjes en babygeurtjes stonden, drukt vandaag vooral de beperking op onze schouders. Dat we even geen verre reizen meer zullen kunnen maken is niet zo’n drama. Maar dat we ook op de reizen dichtbij niet zullen kunnen doen wat we eigenlijk willen, dat is een andere zaak. Uren hebben we al gepraat over de mate waarin kinderen van welke leeftijd kunnen wandelen. Als er iets is waar Pablo en ik tijdens het reizen van houden, is het immers om enkele dagen op trektocht te gaan zonder iemand tegen te komen en elke dag in ons gamelleke dezelfde pasta met tomatensaus en tonijn te koken. Maar is dat met kinderen wel verantwoord? En kunnen ze wel zover wandelen? En vooral, het grootste schrikbeeld: willen ze dat wel? Stel je voor dat onze kinderen niet graag wandelen? Wat dan? Wat doe je dan tijdens de vakantie? Aan het zwembad rondhangen? Of sociaal contact zoeken met andere ouders met kinderen?!
De schrik is ons echt wel om het hart geslagen. Niet dat we het willen overdrijven en ons niet bewust zijn van het feit dat de gezondheid van onze kinderen het allerbelangrijkste is. Maar het is toch wel even slikken. Terwijl iedereen altijd de mond vol heeft van het ‘geniet van je vrijheid nu het nog kan’, komen we tot de ontdekking dat dat blijkbaar een onmogelijke opdracht is en vrijheid per definitie een staat van geluk is die je maar herkent als ze van je afgenomen wordt.




Maar we hebben ons dan toch over onze angsten heen kunnen zetten. We zullen toch minstens onze eigen verlangens en die van de kinderen proberen combineren. En we kunnen er ook altijd eens een weekendje alleen op uit. Dus laten we ons nu weer even wegzinken in dromen over deze zo onverwachte en langverwachte verwachting. We wachten zo’n beetje op alles nu: op het absolute besef, op het moment waarop het aanvaardbaar wordt om in geboortekaartjes en dergelijke te duiken, op de eerste schopjes, op de stijging van het gewicht van onze kroost, en natuurlijk op henzelf.
In afwachting van dit alles hebben we onszelf al wat bekender gemaakt voor onze kinderen en de eerste foto’s van onszelf genomen. Waar we op vorige reizen foto’s maakten van elkaar is de focus nu verschoven naar het gezichtspunt van onze nog ongeboren kinderen. Als het ware vanuit mijn buik tonen we hen de beelden die zij nog niet kunnen zien, en maken daarmee niet alleen aan de kinderen duidelijk wie hun ouders zijn, maar vooral aan onszelf dat wij ouders zullen worden. Nog terwijl ik met het fototoestel in mijn uitgestrekte arm de zoveelste hopeloze poging doe om onze beide hoofden in gelijke verhouding op de foto te krijgen en niet zo verkrampt te kijken als ik me voel, staat de tekst ‘dit zijn je mama en papa toen jij nog diep in mama’s buik zat’ al op de foto gebrand. En nog voor ik de foto effectief neem, is hij al ouderwets: onze kleren uit de mode, onze glimlach geforceerd, onze blik een beetje naïef en de kleuren al enigszins vervaagd, als een beeld uit een periode die voor onze kinderen altijd een ver verleden zal zijn. Ik besef plots hoeveel emotie achter die onwerkelijke foto’s van mijn eigen ouders vóór mijn komst zit, en hoe ook zij bruisten van vragen en verwachting, terwijl hun foto alleen maar een verstild verleden toont.

Echt zwanger...


Op het werk zelf is ondertussen al druk gespeculeerd over mijn ‘ziekte’, en het zijn gek genoeg de mannen die onderling besloten hebben dat ik alleen maar zwanger kan zijn. Toen ze het me zegden, voelde ik me voor het eerst trots; fier op mijn zwangere staat. En eveneens voor het eerst betrap ik me er ook op dat ik al eens een hand op mijn buik leg en heimelijk glimlach. Het lijkt dus, heel langzaamaan, concreet te worden, al slaag ik er nog steeds niet in om volledig te beseffen dat onder mijn huid, achter mijn navel, twee echte babies zitten; twee heuse mensen. Het is me te onwerkelijk om te begrijpen. Het enige dat enigszins in de buurt komt van besef, zijn de dagboekjes die ik van de CM kreeg. Daar schrijf ik week na week een boodschap in, uit naam van het kindje dat ik nog niet ken. Maar verder lijkt de overgang van zwangerschap naar twee heuse kinderen mij nog steeds redelijk onvoorstelbaar. Maar ze zijn er. En eens moeten ze er ook uit; er is geen stap meer terug. Nu een bevalling onvermijdelijk is geworden, lijkt ze plots toch een stuk minder aantrekkelijk…

dinsdag 10 juni 2008

De eerste zwangere maanden...

Maar veel vechten moest ik niet. Nauwelijks een paar dagen later drong de eerste ochtendmisselijkheid zich op. Nog enkele dagen daarna schreef ik een vriend: ‘Degene die het woord ‘zwangerschapskwaaltje’ heeft uitgevonden, kan alleen maar een man zijn geweest. Misselijkheid die voelt alsof je organen van plaats zijn gewisseld, braakneigingen alsof de mens niet gemaakt is om te eten, en vermoeidheid die zwaarder weegt dan een stapel van dertig vrachtwagens bovenop mijn schouders kunnen allesbehalve als een ‘kwaaltje’ worden omschreven. Het is een marteling, een slepende foltering, waarvan het moeilijkste nog lijkt dat je er niet over kunt klagen want de oorzaak is het mooiste wat je ooit is overkomen.’
Opstaan was van toen af aan een haast onmogelijke taak waarbij elke vezel in mijn lijf smeekte om te mogen blijven liggen. Om de trein te nemen en tot op het werk te geraken moest ik elke driedubbelwegende kilo van mijn lichaam met titanengeduld vooruit slepen en eens op mijn werk aangekomen was ik een geradbraakte hoop mens die alleen nog kon bekomen van de tocht naar het werk. Heel snel kon ik niet meer anders dan een dagje verlof vragen, en toen nog een dagje, en zelfs eens een paar dagen naéén. Die eerste keer moest de dokter mij nog geruststellen dat ik echt niet overdreef en het heel normaal was dat ik nood had aan wat rust. De volgende keren deed ik al geen moeite meer tot excuseren en vroeg ik me alleen nog maar af hoe ik het na die paar dagen ziekteverlof weer zou redden. De nachten namen toen al minstens 12 uur in beslag, en ook tijdens de dag viel ik makkelijk een uur in slaap en werd zelfs van slijpschijven en klopboren niet wakker. Misselijkheid en honger wedijverden voortdurend met elkaar en brachten mij in een staat van verwarring waarin de kilo’s alleen maar verdwenen in plaats van erbij kwamen. Ik wist niet dat een mens zo ziek kon zijn, en ik kan me onmogelijk voorstellen dat ik me ooit nog zo ellendig zal voelen. De blik van Pablo was dan ook navenant: Houdt dit nog op? Is dit nog Mieke? Ik zag het hem zo denken, maar was zelfs te ellendig om hem erg veel gerust te kunnen stellen. Ik kon immers zelf niet geloven dat er ooit een einde aan zou komen. 12 weken, zegden de boekjes, maar zelfs dat was een mijlpaal die mij onhaalbaar veraf leek.
Gember, een koekje bij het opstaan, regelmatig kleine hapjes, het hielp allemaal geen zier. Alleen toen mijn mama op een dag met soep voor de deur stond ontdekte ik voor het eerst de kracht van bouillon, zoals oude verhalen dat steevast beschrijven, en voelde ik een kracht door mijn lichaam stromen waarvan ik al vergeten was dat die bestond. Gewapend met tientallen kleine potjes soep, allen door mijn mama liefdevol bereid, herwon ik een heel klein beetje kracht en moed, en later hielp gek genoeg ook puree. En zo zijn we dan toch naar de 12 weken geëvolueerd. En zoals de zon die door de wolken breekt, zo brachten die 12 weken mijn oude zelf terug, ruim 5 kilo lichter, maar weer helemaal klaar om er tegenaan te gaan.

Tijdens die zieke weken hebben Pablo en ik ons ook toegelegd op een nieuwe sport: verhullen dat ik zwanger ben zonder dat het opvalt dat we iets proberen verhullen. Het is immers niet echt gebruikelijk om vóór de eerste 12 weken om zijn te vertellen dat je zwanger bent. Waarom is niet echt duidelijk. ‘Voor het geval het mis zou lopen’, is de traditionele verklaring. Alleen: zou je net op dat moment de steun van familie en vrienden niet kunnen gebruiken? Of zouden we met rust gelaten willen worden? We namen het zekere voor het onzekere en vertelden, behalve aan ouders, broers en zussen, niets.
Op slinkse wijze helpt dit verzwijgen je beseffen dat je zwanger bent. Net door niet over het kindje (de kinderén) te spreken, lijk je te bevestigen dat het er is. Je stapt in een speciaal soort geheimzinnigheid die op dat moment veel tastbaarder is dan het kind in je buik. En je treedt bovendien ook onbewust toe tot de tot dan toe nog zeer mysterieuze groep van vrouwen die een kind verwachten. Want dat is het gekke: hoezeer het krijgen van een kind ook een persoonlijke wens is, eens de wens vervuld, verwordt je onmiddellijk tot ‘één van hen’. Zelfs nu, nauwelijks 3 maanden na bevruchting, ben ik één van hen, behoor ik als het ware tot een clubje. Met alle opbollende buiken die ik rondom mij zie, voel ik mij verbonden, terwijl de kans heel groot is dat ik aan de toekomstige mama in kwestie zónder dikke buik een grote hekel zou hebben.
Maar tijdens de voorbije weken zwegen we dus tegen vrienden en verre familie en worstelden we met existentiële problemen als: hoe vermijd ik het om wijn te drinken zonder dat het opvalt dat ik geen wijn drink. Geen makkelijke opdracht voor een notoire wijnliefhebber als ikzelf. De oplossing die we hadden gevonden was dat ik me wel wijn liet inschenken, maar mijn glas zodanig positioneerde dat Pablo het zou kunnen leegdrinken. In de geanimeerdheid van onze gesprekken zou dat wellicht niet opvallen.
Tijdens een avondje bij een vriendin, dat ik ondanks de misselijkheid toch aanvaard had, pufte ik tijdens de aperitief van zogenaamde warmte en vroeg ‘iets fris tegen de dorst’ in plaats van de aantrekkelijke mochito. Tijdens het eten liet ik me rode wijn in schenken, zette het glas af en toe gewoon tegen mijn lippen, en liet Pablo het ondertussen leeg drinken. Mijn vriendin dronk die avond ook geen wijn, dus het viel niet zo op dat ik maar weinig dronk.
Toen ik in al mijn ziek-zijn haar doctoraatsverdediging was vergeten, stuurde ik vol schaamte een email met verontschuldigingen en de mededeling ‘dat ik echter wel een goede reden had’. Daarop kwam haast onmiddellijk een bericht terug: “Mieke, heb jij iets te vertellen dat ik ook te vertellen heb?”
Ik stond paf. “Als ik op jouw drankgebruik tijdens het laatste etentje mag afgaan, ja?”
En ja dus! Ze was gewoon twee weken langer zwanger dan ik! En geen van beide wist dat de ander ook zo’n nabije kinderwens had!
“Had je dan niet gemerkt dat Pablo mijn glas wijn uitdronk?” vroeg ik nog.
“Nee”.
“Hij voelde zich nochtans een beetje dronken door zowel zijn als mijn glazen leeg te drinken”, zei ik.
“Dus daarom wou hij geen tweede glas meer!”, kwam er onmiddellijk een antwoord terug. “En wij ons maar afvragen of de wijn dan werkelijk zo slecht was dat Pablo geen tweede glas meer wou!”

De eerste echo...


Toen we vandaag dan uiteindelijk toch bij de gynaecologe aankwamen, waren we meer vod dan mens, helemaal moedeloos bij de gedachte dat we behalve die test eigenlijk geen enkel teken van zwangerschap meer hadden gehad. En stel je voor: helemaal opnieuw beginnen?! Nu we weten hoeveel moeite het zwanger raken kost, lijkt het alsof we nooit meer de moed zullen kunnen opbrengen voor een tweede keer.
Het uitkleden leek eindeloos te duren, het stilzwijgend zoeken van de gynaecologe op het echotoestel evenzeer. Pablo en ik keken naar elkaar, de gynaecologe keek alleen naar het scherm, en ik voelde de angst stijgen in mijn keel, mijn maag verweesd en misselijk achterlatend.
Alsof het de normaalste zaak van de wereld was zei de gynaecologe toen: “Kijk, deze zwarte vlek hier, dat is het dooierzakje.”
Een heuse dooierzak! (wat dat ook mocht zijn).
“En dit kleine knipperende vlekje, dat is het hartje.”
En een hartje! Geen kind nog, maar wel al een hart, puur leven, puur basis van leven!
Wegzakkend in gelukzaligheid schonken we elkaar wat dromerige blikken terwijl de gynaecologe een beetje dichter op haar scherm ging kijken.
En bleef kijken.
“Is er iets mis?” vroeg ik, onmiddellijk al paraat, klaar om het nieuws dat zou komen te doorbijten en me erdoorheen te slaan, hoe slecht het ook mocht zijn.
Het scherm werd iets meer naar ons toegedraaid en opnieuw ging de vinger van de gynaecologe naar het scherm en zei ze: “Zie je dit?”
We zagen het.
“Dat is nog een hartje.”
Gepaste stilte.
“Je verwacht een tweeling.”
Je zou denken dat we bijna van onze stoel vielen van verbazing. Maar dat was niet zo. Het leek normaal; vanzelfsprekend; ook al hadden we bijna niet meer aan de tweelingen in onze familie gedacht. Het enige wat wij dachten, was hoeveel geluk we wel hadden: zwanger raken! En dan nog twee maal zwanger raken in één keer!
De gynaecologe liet ons niét zo vrolijk zijn. Tweelingzwangerschappen zijn risicozwangerschappen: vroeggeboorte, couveuse en mogelijke lichamelijke en intellectuele achterstand aan de kant van het kind; vermoeidheid, hoge bloeddruk en zelfs een veel grotere kans op zwangerschapsvergiftiging aan de kant van de moeder. Míjn mogelijke problemen kunnen me echter geen barst schelen; daar kom ik wel door. Maar de gezondheid van mijn kinderen, daar ben ik nauwelijks 7 weken na bevruchting al helemaal bereid voor te vechten!

maandag 9 juni 2008

Zwanger

25 augustus

Zwanger-zijn is niet iets wat je bent, maar wat je geleidelijk aan wordt. Hoe zou je je ook zwanger moeten voelen als alleen een lichtroze bol het verschil aangeeft tussen de staat voor en na het zwangerworden? Eerder dan in de zevende hemel zijn we verbouwereerd: onwennig dat we geen thermometer meer moeten consulteren, verbaasd dat we onszelf niet moeten dwingen tot vrijen, ontheemd in een leven dat plots zo rustig is nu niet meer elk moment in het teken staat van zwanger-raken; overigens iets wat we pas echt merken nu het allemaal is weggevallen. Ons leven is zo rustig ineens. En we hebben zoveel tijd, zoveel vrije tijd plots!
Op 15 augustus vertelden we het Grote Nieuws al aan Pablo's ouders, en de dag erop aan mijn ouders. We hadden originele wijzen van vertellen, en de reacties waren vrolijk en ontroerd. Kortom: het sprookje lijkt nu echt compleet.
En toch, nog terwijl we het vertellen, is het onmogelijk voor te stellen dat wat we zeggen waar is. En op ons toepasbaar. Er is niets tastbaars om aan te verifiëren dat wat we vertellen effectief zo is: dat er een kind in mij groeit. En dat wij ouders zullen worden. Ik ga werken, wij gaan uit eten, we werken verder aan de verbouwing, en bij dat alles lijkt niets erop te wijzen dat ik zwanger ben; behalve dan dat we geen pogingen meer wagen om zwanger te worden.
En toch, heel af en toe, lijkt er al een klein extraatje te zijn dat mij vanaf nu altijd vergezelt bij wat ik ook doe. Het zit op mijn schoot als ik de trein neem, en piept even boven mijn bureau als ik met collega’s praat of een broodje zonder rauwe groenten bestel. Het is als een binnenpretje, dat met me meegaat als ik een eerste afspraak maak bij de gynaecologe, en dat een glimlach op onze lippen streelt wanneer we ’s avond in bed naar het plafond liggen te staren, vruchteloos proberend het zwanger-zijn te vatten.
Dat vatten lukt absoluut niet. Zwangerschap lijkt een woord dat niets met mij te maken heeft, laat staan dat het woord ‘kind’ op ons toepasbaar zou zijn!
Gek genoeg is er echter toch ook al onmiddellijk een beetje angst. Angst dat er iets mis zal zijn, angst dat het een schijnzwangerschap zal blijken, een buitenbaarmoederlijke, een miskraam. En de dagen tot aan de eerste afspraak beloven even slopend traag te zijn als die tussen vermoedelijke eisprong en mogelijke zwangerschapstest.

woensdag 4 juni 2008

Een nieuwe start...

1 augustus

Mijn thermometer (die ik ondanks alles af en toe toch eens check) gaf gisteren en deze morgen een verhoging aan. Zou het werkelijk? Een eisprong?? En dan nog wel een vroege, nauwelijks 18 dagen na het begin van de cyclus!
Ik ben zo gelukkig dat zwanger worden er plots niet meer lijkt toe te doen! Mijn lichaam functioneert gewoon! Stel je voor!



8 augustus

Tijdens een douche stond ik plots enigszins verbaasd naar mijn borsten te kijken. Waren die tepelhoven altijd al zo donker? Ik weet goed genoeg wat die donkere kleur betekent, maar was hij er echt, of beeldde ik me iets in? Pablos openvallende mond leek erop te wijzen dat ik me niets inbeeld…
Toen ik daarnet mijn armen voor mijn borst kruiste, ervoer ik dat plots als onaangenaam. Was dat altijd al zo? Ja, als ik hard genoeg duwde wellicht wel, maar heb ik daar bovenaan, dicht bij de oksel, ooit al zo’n druk ervaren?
We blijven gek genoeg opvallend rustig.


14 augustus

12 dagen na eisprong zijn we steeds meer in termen van ‘symptomen’ beginnen te denken, en is de hoop toch niet meer te houden. Met het vooruitzicht van gesloten apothekers in het verlengde weekend van 15 augustus, ging Pablo zaterdag al een zwangerschapstest kopen bij de apotheek. Op zondag slaagden we er nog in ervan af te blijven, maar deze morgen stond de bom op barsten: een zeer hoge temperatuur, vreemde borsten, en geen enkel spoor van naderende maandstonden. We moesten en zouden de test NU doen!
Met een ijsberende Pablo in de living ging ik met de tester en een potje naar het toilet. Daarna kwam ik met tester en al de living terug binnen, nog steeds niet kijkend, terwijl Pablo alles klaarzette voor het ontbijt. Toen ik de test op het aanrecht legde, met de bedoeling te wachten tot hij z’n werk deed, werden m’n ogen groot.
“Pablo…”
“Wat?” Duidelijk opgeschrikt.
“Ik denk dat ik iets zie verkleuren…”
“Wat?! Mieke?! Nu niet vaag doen hé! Is het een bolletje of niet?”
Ontbijtspullen aan de kant en razendsnel naar de tester. We zagen het alletwee: een mooie roze bol in het midden van de tester.
En toen zei Pablo, echt aandachtig, zoals alleen hij dat kan. “Maar Mieke, je bent gewoon zwanger!”

Crisis

Juli

Na een tweetal maanden met onderstaand programma, staan de maandstonden opnieuw onveranderd voor de deur. De moed zinkt ons niet alleen in de schoenen, maar ook nog ver beneden dat peil. Meer en meer haten we alles wat bij zwanger worden komt kijken en op elke zwangere vrouw in vriendenkring of familie zijn we kwaad. Natuurlijk realiseren we ons dat het nergens op slaat. Misschien heeft die zwangere vrouw ook wel een hele weg afgelegd waar wij niets van weten. Ook wij vertellen immers niets over onze kinderwens en lachen alleen een beetje nietszeggend en geheimzinnig als we met kinderen of zwangerschap worden geplaagd. En als we toch ooit zwanger raken, zal ik dan nog vertellen hoe moeilijk het is gegaan?
Tezelfdertijd interesseert ‘mezelf’ me steeds minder. Wat is er ook nog aan mezelf om lief te hebben? Een syndroom, onvruchtbaarheid en tegenwerking van mijn lichaam maken dat ik mij met de dag minder mooi en vrouwelijk ga vinden. Het is alsof alleen mijn hoofd nog aan mezelf toebehoort en al de rest het eigendom is van de gynaecologe die ik nodig heb om te weten wat er in mijn eigen lichaam omgaat. Zij kan zien of er een eisprong aankomt, zij kan inschatten of die er goed uitziet, en zij alleen lijkt mij mijn kinderen te kunnen bezorgen. Ik kan alleen afwachten of dat ding onder mijn hoofd en die regio ‘daar beneden’ zullen doen wat ik wil dat ze doen. En zelfs mijn hoofd, dat altijd mijn best werkende lichaamsdeel is geweest, kan daar niets aan verhelpen of toe bijdragen. Het maakt plots niet meer uit of ik slim ben of dom, gestudeerd heb of niet. Het falen van mijn lichaam maakt mij één met alle vrouwen die ik zie, van het meisje aan de kassa tot de bedelares in de metro. We zijn allen lichaam; niet-bestuurbaar lichaam.


Juli 2007

Meer en meer op de dool door al deze negatieve gevoelens heb ik besloten niet meer bij de gynaecologe langs te gaan. Ik zal het zelf wel merken als er een eisprong is gepasseerd. De talrijke bezoekjes aan het ziekenhuis brengen meer ontgoocheling dan hoop mee, en hoe meer ik het vertrouwen in mijn lichaam kwijtraak, hoe minder ik mezelf nog tot vrijen kan brengen; zelfs een knuffel onderga ik steeds houteriger en onaangedaan.
Ik ben onlangs ook nog een afspraak bij de acupuncturiste vergeten, en al zijn mijn voornemens nog zo goed, het komt er maar niet van mij daarvoor te excuseren en een nieuwe afspraak te maken. De LH-testers zijn door Pablo in de vuilnisbak gekieperd toen hij zich realiseerde dat die net als de temperatuurmethode alleen maar in retrospect werken en enkel duidelijk maken wanneer al te laat is om nog kinderen te maken, en de thermometer zelf gebruik ik nog maar één of twee keer per week. We doen wel nog ons best om een regelmaat in vrijen aan te houden, maar als één van beiden het werkelijk niet ziet zitten, dan doen we het niet, in tegenstelling tot de maanden hiervoor. Het is goed zo. Misschien hebben we nu helemaal geen kans meer om zwanger te raken, maar het moet even gedaan zijn met onze fixatie. Onze eigenheid en onze relatie als koppel raken het spoor bijster in al deze pogingen om kinderen te maken. Nu nemen we rust. Wat de volgende stap is, dat zien we dan nog wel. We hebben sowieso eerst weer energie nodig om over een volgende stap te kunnen nadenken.

dinsdag 3 juni 2008

Leven in teken van vruchtbaarheid...

Juni

We weten ondertussen niet alleen bijna alles wat van bevruchting en zwangerschap te weten valt, maar beetje bij beetje is ook zowat elk element van ons leven licht gewijzigd in functie van zwanger raken en mogelijke bevruchting. ’s Morgens word ik wakker en neem mijn temperatuur nog voor ik met mijn ogen heb kunnen knipperen, al dan niet met grote ontgoocheling tot gevolg (na de eisprong zou de lichaamstemperatuur met 2 tienden stijgen. Om zeker te zijn dat je metingen juist zijn, moet je elke ochtend, liefst nog voor je ook maar enige beweging hebt gemaakt, telkens op hetzelfde tijdstip de temperatuur onder je tong meten). Als ontbijt neem ik een theunisbloemoliecapsule (zou de cyclus verkorten) en vertrek vervolgens met de trein naar het werk, in een omgeving van in mijn ogen alleen maar opbollende buiken. Eens op het werk beperk ik me tegen m’n gewoontes in tot één kop koffie (want cafeïne zou niet goed zijn voor de bevruchting). ’s Middag koop ik in de tweede helft van de cyclus geen broodje meer (ik ben niet immuun voor toxoplasmose, en als ik nu toevallig toch zwanger ben, dan zou dat schadelijk voor het kind kunnen zijn). Hetzelfde geldt voor ondoorbakken vlees en kazen van rauwe melk. Een luxemenu op restaurant (wijn, carpaccio, dessert van Franse kazen, al dan niet gewassen rauwe groenten) laat ik noodgedwongen ten voordele van een vispannetje aan mij voorbijgaan (maar help, hoe zit het nu weer met mosselen?). Bij de talrijke afspraken in het ziekenhuis voor mijn gebroken pols vraag ik telkens om een loden jas wanneer er foto’s worden genomen en de operatie met volledige verdoving wordt uitgesteld voor het geval ik toch eens zwanger zou zijn. Bij thuiskomst probeer ik eventueel een LH-tester, die de hormonen aangeeft die vrijkomen na de eisprong en ’s avonds eet ik dan nog noodgedwongen een door zijn staat van doorbakkenheid bijna onkauwbare biefstuk. Uitgaan doen we nauwelijks, want om de twee dagen moeten we ook nog proberen te doen alsof we zin hebben in vrijen, daarbij niet gehinderd door de ijzerwinkel die om mijn hand zit gewikkeld. Dat voor die ‘zin’ steeds vaker een fles wijn moet worden gekraakt, moet waarschijnlijk niet worden gezegd. Wijn mag dan schadelijk zijn als je zwanger bent, ik heb het wèl nodig om eventueel zwanger te raken. De slaapkamer wordt met het verstrijken der maanden immers steeds meer een premature arbeidskamer waar na het verplichte nummer alleen een korte nacht volgt met daarop opnieuw een thermometer die klaarstaat om dromen aan diggelen te gooien. O ja, zou ook helpen om zwanger te raken: er niet te veel mee bezig zijn…

Of toch alleen problemen...

Begin juni

En dan is er ondanks alle acupunctuursessies en de positieve ingesteldheid ook al weer een nieuwe cyclus ingezet. We werken nog steeds hard verder aan het klieven van onze bomen en de verbouwingen in ons huis, en regelmatig bespringt ons eens de gedachte dat ik toch beter wat oplet met het heffen van zware dingen; tot nu toe compleet nodeloos, want zoals gezegd: de maandstonden staan weer popelend voor de deur, hoewel de 28 dagen ver achter ons liggen en de hoop dus alweer was opgeflakkerd. De vijfde cyclus, op ruim 7 maanden tijd. De acupunctuur werkt naar onze zin uiteraard niet snel genoeg. We staan dan misschien wel open voor Oosterse geneeswijzen, maar missen duidelijk het Oosterse geduld dat erbij hoort.

Problemen met oplossingen?

5 april

Uren naéén sta ik bij de spiegel de omtrek van mijn lichaam te controleren en mijn bovenlip op haartjes na te zien. Ik ben misschien geen schoonheid, maar ik heb toch altijd gedacht dat het wel duidelijk was dat ik een vrouw ben. Nu twijfel ik daaraan. Het voelt alsof iedereen mij al altijd bekeken heeft met de gedachte dat ik toch wel een heel mannelijk exemplaar van de vrouwelijke bevolking ben en dringend eens mijn bovenlip moet laten ontharen. Heb ik mezelf dan altijd verkeerd beoordeeld? Heb ik niet willen zien wat de werkelijkheid is?




Mei

De maand mei is ontzettend zonnig. De hele natuur schreeuwt van vruchtbaarheid. Nog nooit zag het lentegras er zo sappig uit, leken de bloesems zo bloeddorstig mooi. En uiteraard: nooit eerder was ik zo in contrast met de natuur rondom mij. De donderwolk die aan de hemel schitterde door afwezigheid zat vele meters lager ineengeklapt op een tuinstoel te mokken.
Goddank voor Pablo die mij met zijn eerlijkheid altijd doet vooruitkijken. Op een middag, enkele dagen geleden, ben ik aangespoord om mijn probleem gewoon te erkennen. Misschien heb ik wel meer haartjes op de bovenlip, misschien heb ik wel PCO. Als we werkelijk kinderen willen, zou ik er dan niet beter iets aan doen?
Het is niet dat ik er niet aan heb gedacht om iets aan het probleem te doen. Het is alleen de oplossing die het nog erger maakt: hormonen slikken. Alleen dat zal mijn koppige eicellen doen inzien dat ze sneller moeten springen. Het klinkt logisch: keten van hormonen verstoord, dus hormoon toevoegen om keten te herstellen. Zomaar wachten op een late eisprong heeft weinig zin, zo is mij verteld, want een late eisprong is meestal ook een slechte, met zo goed als nooit bevruchting tot gevolg.
Maar hormonen nemen?! Ik?! Sinds ik mij bewust ben van de wereld en het milieu heb ik er altijd een lichtgroene levensstijl op na proberen houden, met voornamelijk natuurvriendelijke producten en de pil toch altijd ook een beetje met tegenzin. Hormonen nemen zou niet alleen de erkenning inhouden van het feit dat er iets met mijn vruchtbaarheid scheelt, maar zal ook voelen als een verraad aan mijn diepste wezen dat altijd heeft geloofd dat kiezen voor hormonen een makkelijkheidsoplossing van de hedendaagse tijd is. “We nemen de pil omdat we geen kinderen willen, maar van zodra we stoppen met de pil willen we de kinderen dirèct”, dat heb ik zelf nog verteld in mijn cursussen ethiek. Is dit inderdaad een makkelijkheidsoplossing? Heb ik geen geduld, of moet ik mij gewoon neerleggen bij het probleem?
Ook na nachten nadenken vind ik maar geen vrede met het vooruitzicht van een hormonenpilletje. Het voelt alsof het kinderen maken mij uit handen wordt genomen; alsof de wetenschap een kindje in mij gaat maken, in plaats van wij twee samen. En zijn mijn principes dan zo flauw dat ik ze na enkele maanden proberen al ga opgeven?
Eeuwige oplossing Google stuurde mij naar een babyforum waar ik ontdekt heb dat de halve wereld PCO lijkt te hebben; of toch de halve internettende wereld. Talrijke discussiegroepen hebben het over het probleem en zijn mogelijke oplossingen, en waar mijn innerlijke discussie na het gesprek met Pablo nog overhelde naar aanvaarden, balanceer ik nu op slag weer naar de andere kant: dat zoveel jonge vrouwen plots een ziekte of syndroom hebben waar een paar jaar geleden nog niemand over sprak, is dan wel niet onmogelijk, maar wekt toch mijn argwaan. Het is alsof die diagnose nu een makkelijkheidsoplossing is voor alle gynaecologen die een eisprong-probleem vaststellen. En in één klap door ben ik niét meer bereid om hormonen te nemen. We zijn ocharme 5 maanden bezig, in plaats van het vooropgestelde jaar! Het is te vroeg voor medische inmenging, en we hebben tijd genoeg om eerst een alternatieve methode uit te proberen!
Een mogelijke alternatieve methode vond ik op datzelfde forum: acupunctuur. Meerdere vrouwen waren al eens bij een acupuncturist langsgeweest, en bij elk van hen was ‘de toestand’ daarom niet genezen, maar zeker wel verbeterd. Omdat ik toch niet negatief sta ingesteld tegenover oosterse geneeswijzen leek het me het proberen waard, en met een baat-het-niet-schaadt-het-niet-houding ben ik gisteren bij een gespecialiseerde acupuncturiste langsgeweest.
Ik ervaarde het als positief dat ze niet meteen tegen hormonen en de westerse wetenschap bleek te zijn. Die hormonen kunnen volgens haar wel helpen, maar niet zolang mijn lichaam zelf niet sterk genoeg is. “Misschien zou je met die hormonen wel zwanger kunnen raken”, zei ze, “maar je lichaam moet ook de kracht hebben om daarna nog negen maanden lang een warm nest te vormen voor de baby. Zo’n pilletje kan bij de inspanningen van zo’n avontuur maar weinig helpen.”
De naalden zelf kreeg ik in de buurt van mijn polsen en voeten. De naaldjes die dicht bij een bot werden gestoken, voelden niet altijd even aangenaam, en al helemaal niet wanneer er langs links of rechts (afhankelijk van het beoogde effect) even werd aan gedraaid (getonseerd?), maar eens ze werden losgelaten, was ik me er nauwelijks van bewust. Bovendien kreeg ik een warme mineralensteen boven mijn buik en bestonden de 20 minuten die ik moest wachten uit heerlijk soezen en bedenken dat het enige schilderijtje aan de witte muren wel eens vervangen zou mogen worden door een werkje met minder slijtage.
Maar of ik mij nu beter voel na deze sessie? Niet bijzonder. De overal beschreven behaaglijke vermoeidheid die mij zou moeten overvallen is tot dusver nog steeds afwezig. Ik voel me eigenlijk ook altijd goed, dus het is evenmin zo dat ik door deze acupunctuur plots veel meer energie krijg, zoals andere vrouwen dan weer beschrijven. Het enige deugddoende van de zaak is dat ik door deze afspraken eens echt tijd voor mezelf heb, zonder mij voor één of ander verbouwingskarwei te moeten haasten. Het is ontspanning op zich, pure wellness met een geneeskundig sfeertje erbovenop.
Hoewel ik vooraf het ongefundeerde idee had dat acupuncturisten natuurliefhebbers en vegetariërs zijn, kreeg ik van de acupuncturiste ook nog de raad mee om toch één of twee keer per week rood vlees te eten. Dat zou mijn lichaam blijkbaar terug in balans helpen brengen. Na bijna 10 jaar vegetarisme valt deze opgave me erg zwaar. Omdat ik me er zelf niet toe kon brengen, heeft Pablo biefstuk van de Delhaize meegebracht. Bio. Gelukkig is het nog steeds erg zomers weer en maakte de barbecue minder duidelijk dat ik werkelijk vlees aan het eten ben.

Problemen...

30 maart


Ik vond vandaag dat de traditionele 28 dagen van een cyclus ver genoeg overschreden zijn om niet meer geduldig te moeten zijn. Slechts weinig vrouwen tekenen een mooie cyclus van 28 dagen op, ja, maar 40 dagen, dat lijkt toch al ergens op te wijzen. Vol vlinders in de buik had ik eerder deze week al een zwangerschapstest bij de apotheek gekocht (12 euro!), en deze morgen, in een beladen sfeer, ben ik met het staafje en een potje naar het toilet getrokken. Maar: het ding gaf geen enkel teken van optimisme. Niets!
Ik had nooit durven denken dat het zo’n ontgoocheling zou zijn… En we moeten niet denken dat het de tester is die niet werkt. Ik heb er speciaal daarom zo’n dure bij de apotheek gehaald: om zeker te zijn. En dus ben ik niet zwanger. Wéér niet zwanger; zo denk ik nu al; na amper 3 cyclussen! Dat het eventueel aan Pablo zou liggen, moet ik ook niet denken. We waren nog maar pas terug uit India toen hij zei: “Ik zie niet in waarom we een jaar lang moeten proberen, zoals iedereen zegt, om dan na een jaar vol verdriet te ontdekken dat het mijn sperma is waar iets aan mankeert. Dan hebben we gewoon een jaar verspild.” En dus is hij naar de dokter gegaan (die zijn vraag behoorlijk vreemd vond), en had enkele dagen later het resultaat al: hyperdynamisch, talrijk en gezond.
Blijft ook dat mijn cyclus toch wel weer erg lang is geweest. En de immer hulpvaardige Google laat me weten dat ik dat niet als normaal mag beschouwen. Alles boven de 40 dagen is blijkbaar Problematisch. En dus voel ik me verplicht om, ondanks alle wensen om niet te overdrijven, toch een afspraak te maken bij een gynaecoloog.

2 april


Na het doorstaan van de gebruikelijke ellende die een gynaecologenbezoekje met zich meebrengt (hoe zit het nu met scheren, hou ik mijn kousen aan of niet, zou ze een beetje voorzichtig zijn), heb ik vandaag te horen gekregen dat mijn probleem uit twee luie eileiders bestaat. Die zouden het signaal van mijn hersenen en het samenspel van mijn hormonen misbegrijpen en constant in de waan verkeren dat er wèl al een eitje is gesprongen terwijl dat nog helemaal het geval niet is. Het ding heet PCO. Dat had ik vooraf al op internet gezien en verdacht toepasbaar op mezelf bevonden. Het brengt in één pakket ook nog licht overgewicht en (jawel) mannelijke beharing met zich mee. Hoewel de gynaecologe zo vriendelijk was om te benadrukken dat dit enkel mogelijke symptomen zijn en ze bij mij niet voorkomen, blijven ze nazinderen in mijn hoofd: dik, behaard en onvruchtbaar. Met één bezoekje lijk ik van toekomstige mama in onvruchtbaar manwijf getransformeerd.

maandag 2 juni 2008

De eerste stapjes naar een kind

1 maart

Hoe vreemd: na het vrijen is onze stemming plots bedrukt. Het is verkeerd, ik weet het, maar ik ben toch eens gaan googelen op ‘eisprong’ en ‘conceptie’. Alsof méér weten ook méér kans op een kind biedt.
20 februari

Ongesteld. Verdorie, ik vind het een pijnlijke vaststelling. Ben ik dan echt al zo naar kinderen aan het verlangen? Kinderen waarvan ik enkele maanden geleden niet wist of ik ze wilde? En toch al teleurgesteld. Belachelijk. We zijn pas begonnen.

15 januari

Ontstellende dag vandaag. We fantaseren sinds kort af en toe al eens over een baby. “Of twee baby’s,” zei ik vandaag nog tegen Pablo, “want mijn vader had eigenlijk een tweelingbroertje dat kort na de geboorte is overleden. Oorlogstijd enzo.” Ik dacht dat Pablo dat wist, maar zijn blik was redelijk verbaasd. Misschien was hij het vergeten. Maar hij bleef maar kijken en zei toen: “Amai, dan hebben we wel een héél grote kans op een tweeling.”
Ik begon iets uiteen te zetten over erfelijkheid en een generatie overslaan, maar werd gewoon onderbroken. “Weet jij dat dan niet?”
“Wat?”
“Mijn moeder had ook een tweelingzus.” Ik viel bijna achterover. “Maar zij is kort na de geboorte overleden. Oorlogstijd enzo.”
Ik weet nog steeds niet wat ervan te denken. Tweelingen in de familie!
10 januari

Deze morgen werd ik ongesteld. Ik voel niet echt een teleurstelling of verrassing. We zijn tenslotte ook niet op een kind gefixeerd. Eigenlijk is het nog steeds een onwerkelijk idee, een kind van ons beiden, ook al wil ik het ondertussen wel graag.
Maar deze maandstonden luiden uiteindelijk aleen maar een nieuwe kans in.
Het ogenblik van de hoogste kans is niet precies vast te stellen. Een eicel is 24 uur lang bevruchtbaar, spermacellen zijn zo’n 3 à 4 dagen actief. Dat geeft een marge van meerdere dagen omtrent het vermoedelijke ogenblik van eisprong; overigens op zich ook al geen exact vast te stellen gegeven. Een eisprong zou 14 dagen voor de volgende maandstonden plaatsvinden, maar slechts weinig vrouwen tekenen zo’n mooie cyclus van 28 dagen op. Ook daar reken je best op een marge van een week. En niets houdt je tegen om voor en na ook nog even te oefenen. Integendeel: spermacellen zouden van de beste kwaliteit zijn als je een regelmaat aanhoudt van ‘om de dag’. Dus lijkt het al gauw maar het veiligste om onmiddellijk na de maandstonden te beginnen en flink door te werken tot de volgende eraan komen, een bezigheid die ons de voorbije weken eerlijkgezegd best wel wat plezier opleverde. Want al wil de pil dan wel eens geroemd worden als de aanzet tot de seksuele bevrijding van de vrouw, men vergeet er wel bij te zeggen dat die bevrijdde seks het met een immer geremd libido moet doen. Er kunnen geen kinderen meer van komen, nee, maar evenveel plezier komt er ook niet meer van. Maar met de pil in de vuilbak, de roes van het vooruitzicht van een kind in onze geest en de ontspanning van de reis nog in onze leden beleven we avonturen vol dolle pret en opgewonden verwachting.
10 december


Met de pil in de vuilbak staat de deur naar een kind nu dan toch open. En niet zomaar op een kiertje, maar wagenwijd open. Van het ene moment op het andere zijn we niet zomaar meer een koppel, niet zomaar meer twee mensen die elkaar graag zien, maar een man en een vrouw die een kind zullen krijgen (of toch mogelijkerwijs zullen krijgen, want de statistieken over falende kinderwensen zijn ons ook niet ontgaan. Maar liefst 1 op 3 koppels heeft na een jaar nog geen kind en moet de medische wereld inschakelen. Eén op drie, dat is minstens 1 persoon van het gezin dat we wellicht zullen vormen. Niet weinig. Maar we zijn nog geen jaar verder, integendeel, we staan pas aan het prille begin).
Beginnen bij het begin is, in het geval van kinderen, toevallig wel een plezante taak. Meestal heiligt het doel de middelen, maar in dit geval hebben we het doel niet zozeer nodig om aan het middel te beginnen. Alleen lijkt dit middel helemaal van aard veranderd nu er een doel is bijgekomen: vrijen is niet zomaar vrijen meer, en al is de lust daarom nog geen last, toch is er een bewustzijn meegekomen. Seks hebben we plots niet meer met ons twee, maar met ons drie: Pablo, ik, en het besef dat we het doen om een kind te krijgen. De eerste keer vrijen voor een kindje werd daarom een beetje zoals de allereerste keer: onzeker, onwennig, en al bij al vrij memorabel. En ook: met ons hoofd meer bij de grote avonturentocht van spermacellen dan bij elkaar. Het was een bijna stressvolle bezigheid, eindigend in een lachsessie door Pablos droge opmerking: “Dat de beste mogen winnen!”.
Maar, uiteindelijk, alles went, en dus ook het vrijen voor een kind.

Willen we kinderen of niet?

12 november

Het is november en de maand van verre reizen. Vorige week gespten we onze rugzak aan en vandaag zijn we in Bangladesh. De leegheid van het land op vlak van cultuur en de opvallende gelatenheid van de veel te arme en veel te talrijk arme Bengalen dwingt ons op elkaar, met tussen de eeuwige rijstvelden en op de gerokte riksjarijder na niets anders dan de ander om over na te denken en samen mee te zijn.
Er hangt een stilte over het land, die de vele groepen met kirrende vrouwen, de talrijke kippen en kraaiende hanen, de krijsende transistor, en de kapotte maar toch steeds weer tot rijden gebrachte bussen niet kunnen overstemmen. Wanneer ik ’s avonds onder het muskietennet de ogen sluit, is er alleen een beeld van stilte, met de koemestkoeken op de bomen en de gebogen elegantie in het rijstveld.
Als grote, dikke blanken op de onweigerbare riksja zitten we in een cocon waarvan de wand door honderden opgewonden kinderen wordt gevormd, die alleen maar roepen, juichen, zwaaien, schelden, even meelopen en dan schaterend achterblijven. We hotsen op en neer op de uitgedroogde paden, en kijken naar elkaar. Kinderen. Ze waren af en toe in onze gedachten. Maar hier in Bangladesh, met niets anders dan wij samen en de riksja, lijken ze een onbeantwoorde vraag waar we eindelijk, eindelijk eens, en moedig, antwoord moeten op geven.

Kinderen krijgen is geen evidentie. Kinderen willen krijgen ook niet. En de vraag of we wel het recht hebben om kinderen te willen al helemaal niet.
Pablo noch ik zijn echte vader- of moederkloeken. Ons hart bloeit niet open bij de gedachte aan een nest vol kleine kinderen, we smelten niet van liefde bij de blos van zachte baby’s en we zijn allerminst verliefd op elk klein wezentje dat we zien. Alleen af en toe zijn we vertederd door een kind, onder de indruk van zo’n kleine pruts, en dan nog enkel maar door wat het doet, door het grappige van zijn woorden of het plezante van zijn vraag. Kortom, wij zijn geen liefhebbers van kinderen in het algemeen; wij zijn liefhebbers van kinderen in het bijzonder.
Is het dan gerechtvaardigd om kinderen te maken, als je beseft dat je niet van om het even welk kind houdt? Is het gerechtvaardigd om kinderen te maken als je mogelijkerwijs niet van je eigen kind zult houden? Want met de wetenschap op zak dat ik nauwelijks meer dan één op de tien keer door een kindje aangenaam verrast wordt, lijkt de kans dat ik mijn eigen kind plezant zal vinden al even angstwekkend klein.
De kinderen rondom ons bieden geen antwoord, ook al lijken zij te willen bewijzen hoe vanzelfsprekend hun aanwezigheid in het leven van twee mensen is. Maar is het niet dom om zomaar kinderen te maken omdat dat de gewoonte lijkt? Moeten we niet minstens nadenken over zoiets als nieuw leven? Als we zelfs de aankoop van een nieuw boek aan elkaar verantwoorden, moeten we dan niet ook minstens één doordachte reden voor het krijgen van kinderen kunnen geven?


17 november

We zijn bijna een week later, en ontsnapt aan de wurggreep waarin Bangladesh ons leek te nemen. De absolute afwezigheid van interesse in alles wat ook maar enigszins afwijkt van puur overleven werd ons onhoudbaar. Het is niet de armoede waar we een probleem mee hebben (dat zou pas schaamtevol zijn), maar de toonloze gelatenheid waarmee de Bengaal lijkt te berusten in zijn zogenaamde lot. Wordt zijn riksja aangereden, dan gaat de eigenaar er zonder woede bij neerzitten, in de hopeloze wetenschap dat er geen enkele manier is waarop hij geld voor de herstelling ervan kan vinden. Wordt een radio gestolen, dan wordt er gewoon verdergeleefd zonder muziek, en is het ramadan, dan wordt gewoon nog wat minder gegeten door de toch al zo schriele lichamen van deze beproefde bevolking.
En toch zien we het verkeerd, en moet er ook voor deze mensen méér zijn.
“Wanneer maken zij kinderen?” vraagt Pablo zich af. We zijn ondertussen de grens naar India overgestoken en naar het noorden, in de Himalaya getrokken. Op de hooggelegen ruïnes van de oude hoofdstad van het ooit verboden grensgebied Sikkim zien we een bedelares met een kind aan haar hand, zoals we er ook in andere steden zovelen hebben gezien. “Waar maken zij deze kinderen?” vraagt Pablo. “En vooral: waar komt de wens ook bij hen vandaan om kinderen te maken? Is het leven dan ook voor hen zo waardevol dat zij het aan een ander wensen te geven?” Ik denk nog even dat de anticonceptiemiddelen gewoon te duur of onverkrijgbaar voor hen zijn. Maar Pablo merkt terecht op dat het meer moet zijn dan dat: “Hoe verklaar je dat zij elke dag opnieuw tussen het vuilnis eten gaan zoeken? Wij denken dat als ze gewoon geen eten meer zouden zoeken, ze door de hongerdood aan hun lijden zouden ontsnappen. Maar deze mensen weten blijkbaar meer. Zij hebben een levensinstinct dat hen elke dag opnieuw hetzelfde moeilijke pad doet opgaan en zelfs de energie geeft om ergens tussen het vuil van de straten waarop zij leven te vrijen en kinderen te maken.”
En waar staan wij dan, met onze kinderwens? En met ons rijke probleem of we wel bereid zijn ons leven naar kinderen in te richten, onze vrijheid op te geven, huiselijk te worden, niet meer te reizen en nooit meer lang te slapen?
De eeuwige sneeuw van de Kachenjunga en de serene rust van het boeddhistische klooster vlakbij, beiden hoog verheven en imposant in ons gezichtsveld, lijken te wedijveren met het belang van de vragen die ons kwellen.
Vroeger, lang voor de mogelijkheid om kinderen te krijgen er aankwam, was het vrij duidelijk: ik hoefde geen kinderen, of toch zeker niet persé. Pablo voelde dat toen vermoedelijk niet anders. Maar dat was in de tijd dat ik ook niet wilde trouwen, en zie: daar bleek de liefde al veel sterker dan het voornemen.
Mijn verstandige, vroegere ik was wel overtuigd dat als ik mezelf dan toch het egoïsme aanmat om kinderen te willen (voor wie wil je die anders dan voor jezelf?), dat het dan geadopteerde moesten zijn. Zo waren het wereldleed, de Noord-Zuid-kloof, de overbevolking èn mijn eigen wensen in één klap verholpen.
Het reizen naar andere continenten maakt echter pijnlijk duidelijk hoe het alleen ons Westerse waanbeeld is dat de armoede van kinderen daar tot een ongelukkige armoede maakt. Eens ter plaatse lijkt de wens om kinderen uit hun omgeving weg te halen van een nog groter egoïsme te zijn dan de wens om zelf kinderen te maken; een vaststelling die Pablo overigens al veel langer en duidelijker aanvoelde dan ikzelf. Nochtans is het niet dat we niet met de schrijnende uitzichtloos van het bestaan van de allerarmsten zijn geconfronteerd. Vooral in Bangladesh hebben moeders me meer dan eens hun kinderen aangeboden om hen in mijn Westerse sprookjeswereld en van mijn kasten vol geld te leren lezen en schrijven. En daarnet nog in de stad, vooraleer we naar Pelling trokken, kreeg Pablo een boekje in zijn handen geduwd vol foto’s van blote kindertjes. Maar de kinderen zelf tonen niet de minste interesse in rijkdom. Eens van de verbazing bij het zicht van de blanke mens bekomen, gaan ze zonder aarzelen terug naar het treinspoor, de dieren, de stenen en de takken waar hun fantasie is blijven hangen in een zorgeloos verhaal waar waarschuwingen van moeders voor auto’s, gif of vreemden nog absoluut geen plaats hebben. De honger is er natuurlijk ook; of een lichte honger dan toch. Maar hoe kan je kiezen tussen honger en een eeuwig verscheurde identiteit? In onze, en alleen in onze ogen misschien, lijkt de honger beter te dragen. En dus weigeren we de angstige kinderen, aan hun oren door hun moeder tot bij ons gesleurd, en zien hen vol opluchting wegschieten bij elke nee die we tot antwoord geven.

Maar met de mogelijkheid van adoptie in de vuilbak, wordt de andere vraag alleen maar prangender: willen we kinderen? En hebben we het recht ze te willen?
Het antwoord op de laatste vraag lijkt simpel: nee, natuurlijk hebben we dat recht niet. De creatie van leven is aan anderen, en de idee dat het normaal zou zijn om een mengelmoesje van jezelf en je partner te creëren is puur blasfemisch, ongerechtvaardigd.
Niettemin dringt de vraag zich op. En ze dringt zich op vanuit een niet negeerbare basis: de wens om tòch kinderen te maken.
Vanwaar komt die wens? Waarom willen wij plots kinderen? En waarom blijven we het willen, ook al beseffen we dat het eigenlijk niet kan en bovendien de ellende van het einde van ons eigen leven met zijn eindeloze vrijheid met zich meebrengt?

Ik moet het helaas ootmoedig toegeven: het is net het blasfemische van de kinderwens dat zo aantrekkelijk is: het idee dat er een wezentje op aarde zal rondlopen met trekken van mezelf, waarin ik eveneens trekken van Pablo, mijn geliefde zal herkennen. Het is het toppunt van de co-existentie die we als koppel in het dagelijks leven ook trachten te bereiken, het onomstootbare bewijs van wederzijdse liefde, en een verbindende factor doorheen alle mogelijke toekomstige strubbelingen tussen Pablo en mezelf: zelfs een scheiding kan ons nooit meer scheiden, want we zijn verenigd in het kind.

Dat nieuwe wezentje is ook een kneedbare mens; ook dat vind ik zeer aantrekkelijk. De overtuiging heerst dat ik van mijn kind een goed mens zal kunnen maken. Dat het in de wereld van domkoppen en racisten een baken van verstand en verdraagzaamheid zal zijn. En dat het een leuk kind zal zijn, vreugde zal brengen, en gezelligheid. De wetenschap dat ook mijn eigen kind in elk opzicht een ontgoocheling (en erger) kan zijn, is er eveneens, maar is blijkbaar minder sterk dan het domweg denken dat mijn kind perfect zal zijn.
En dan is er ook nog het kind als emotioneel pensioen. Het zou ons gezelschap op Kerstavond kunnen zijn, de reden voor een cadeautje op zijn verjaardag, de knuffels en zoenen op moedertjesdag. Een oude dag zonder kinderen is eenzaam, of zou het kunnen zijn. En om te vermijden dat we dàn zou moeten zeggen: “Hadden we toch maar kinderen gemaakt”, moeten we er nu al aan beginnen, nu de behoefte aan kinderen misschien nog allerminst heerst.
En is het nu gerechtvaardigd om omwille van al deze redenen kinderen te willen? Nee, dat is het niet. En hoe meer ik me er bewust van ben dat alles wat ik hierboven schreef (onder meer) de inherente drijfveren van elke kinderwens zijn, hoe minder ik mij nog kinderen kan wensen zonder schaamrood op de wangen.


22 november

De voorbije dagen hebben we ons laten verbluffen door de Himalaya en laten verontrusten door de Sysifus-arbeid van vrouwen, mannen en kinderen die de hoge rotsen in verschillende stadia van rots tot grint in stukjes kappen. “Waar halen zij hun zin voor het leven vandaan?”. De vraag van Pablo werd er met elke hamerslag ingebeiteld.
Gisteren namen we de trein naar Bodh Gaya. Onze slaapcoupé deelden we met een imam, twee Sikh-gelovigen, een hindoe-familie, enkele boeddhistische monniken en wijzelf, twee Christenen. De hindoefamilie maakte lawaai, de imam maakte plezier, de monniken prutsten met hun gsm en de Sikhsgelovigen zaten van onder hun tulband alles onverstoorbaar aan te zien. Wijzelf keken rond met ongeloof om zoveel verschillend geloof in één wagonnetje.
Na de ijzige koude in Pelling zitten we nu in de warme schaduw van de Bodhiboom waar Siddharta de verlichting zou hebben gevonden en Boeddha is ‘geworden’. We wagen ons aan een pintje, gekke westerlingen die we zijn. En ik denk terug aan onze gesprekken over kinderen. Die avond na onze klim naar Pemayantse hebben we besloten dat kinderen krijgen geen goed idee voor ons is. Wij hebben zoveel interesses, zoveel wensen en plannen. En dan kinderen… het kan onmogelijk goed komen met ons als we kinderen krijgen.
Toen we later die avond onze handen warmden aan de schotels nan en dahl heb ik mijn best gedaan om er de geanimeerde reissfeer in te houden, maar ging het praten slechts met moeite, en het denken helemaal niet. En nu nog steeds zijn we wat stil, niet bijzonder lief tegen elkaar, en ik vraag me af of we dan misschien niet samenpassen? Toch denken we over kinderen blijkbaar hetzelfde: we willen ze niet. Na lang doordenken hebben we samen die moeilijke beslissing genomen, en nu kunnen we samen genieten van de rust die ons is overvallen. Of zou moeten overvallen, want hoe lang ik ook wacht, ik blijf me alleen onrustig voelen. En me vragen stellen over Pablo en ik samen. Passen we dan niet samen, passen we wel samen?

22 november, even later

Toen Pablo me daarnet met duidelijk ernstige bedoelingen aansprak, vermoedde ik het ergste. Maar na enige pauze kwam dit eruit: “Schat, gaan wij dan echt nooit kinderen hebben?”
Het was de vraag die mij even hard kwelde.
“Maar je vrijheid dan? Het reizen? Uitslapen en weggaan?”
“Ik weet het, ik weet het. Maar we kunnen toch niet zonder kinderen? Stel je eens voor: kindjes van jou en mij samen?!”

Is het dan toch een oerkracht? Dat zogenaamde instinct tot voortplanten? Het excuus lijkt te makkelijk, maar misschien is een waarheid dat wel altijd: simpel, duidelijk, makkelijk. Ik, of het meest rationele deel in mezelf, blijft het er o zo moeilijk mee hebben dat we eventueel zullen toegeven aan een instinctmatige keuze. Maar behalve instinct is er voor mij ook nog dit: de absolute wens om deel te hebben aan het leven. Een misschien toch rationeel besluit om het leven te willen leven zoals het al miljoenen jaren bedoeld lijkt: mèt kinderen. En uiteindelijk is dat ook de meest angstwekkende keuze: het kiezen voor een leven met al zijn onbekendes; zelfs de mogelijkheid aangaan om ons eigen leven en ons eigen geluk radicaal te vernielen. Want kiezen voor kinderen is kiezen voor de mogelijkheid van een leven vol verdriet. En toch, hier gezeten onder de Bodhiboom, lijkt het dat dat hetgene is wat we willen doen: het pure plonzen in de instinctmatige domme kinderwens. En ik weet dat net deze keuze voor de makkelijkste en steeds verachte reden voor het hebben van kinderen het moeilijkste leven met zich mee zal brengen. Maar geen van beiden wil de moeilijkheid laf uit de weg gaan. We zullen het engagement van het leven aangaan en onze wens naar kinderen erkennen.


Deze avond vond een nog halfvolle pilstrip zijn lot in een Indische vuilnisemmer.