dinsdag 15 juli 2008

Mensen zonder kinderen


Ondertussen bekijk ik de wereld helemaal anders en worden mensen ingedeeld in zij mèt en zonder kinderen. Of beter: in zij met besef van de betekenis van kinderen, en zij die dat besef niet hebben. Deze laatsten zijn geen blik, geen gedachte waard.
Ook dat is niet omdat ik mijn eigen situatie zo oneindig belangrijk, uniek en interessant vind. Het is leuk als ik iemand even mag vertellen hoe het met mijn kroost gaat. Maar de reden van mijn onderscheid ligt veel dieper dan dat. Het hebben van kinderen heeft mij een verklaring gegeven voor veel menselijk handelen dat ik vroeger niet begreep. Het brengt een oneindig begrip in me teweeg dat mij vroeger vreemd was. Handelwijzen waren rationeel of niet, en met argumenten goed te keuren of bij te sturen. Dat is nog steeds zo, maar ondanks en naast het rationele inzicht is er een bijkomend gevoel, een warmte misschien, een gevoel van verwantschap bijna, een emotie die lijkt op mededogen dat door eender wie kan worden opgewekt. Het in briljante bewoordingen en met een Wilde-achtig allure neerkijken op anderen, waarmee wij ons als student wel eens wisten te vermaken, hoeft niet meer zo nodig. Er zijn ook nog weinig redenen om mensen uit te kafferen want ik begrijp altijd wel in eniger mate waarom ze doen wat ze doen.
En dat begrip herken ik nu ook in andere mensen met kinderen. Het is alsof we een zachtere visie op de wereld delen, waarbij meer plaats is voor diversiteit en meer bereidwilligheid om naar een ander standpunt te luisteren. En dit gedeelde begrip herken ik niet alleen bij vrienden of collega’s, maar zelfs bij de professoren waar ik op het werk mee krijg te maken.
Toen ik terugkwam uit zwangerschapsverlof waren er heel wat die me even kwamen vragen hoe het ging, wat mij bijzonder aangenaam verraste. Toch was voor velen de “En, alles goed met de tweeling?’, zoiets als de “How do you do?” in Engeland: er werd geen antwoord op verwacht. En tegen de tijd dat ze het laatste woord van hun vraag hadden uitgesproken waren ze al buiten gehoorsafstand van me verwijderd. Anderen echter kwamen werkelijk naar me toe; even vragend hoe het ging, om dan, met oplichtende ogen, te kunnen zeggen: “Ik heb sinds kort ook kleinkinderen. Prachtig”. Het is niet alleen dat gedeelde gevoel dat aangenaam is. Wat mij vooral opvalt, is dat diegene die echt tijd maakten om even te praten net die professoren zijn die ik altijd al zachter en wijzer dan de anderen heb gevonden. Hun wetenschappelijke waarde is dan misschien niet groter of kleiner, maar ze lijken menselijker, en dat menselijke sluipt in hun onderzoek en hun reacties op ander onderzoek. Het zijn net deze professoren die altijd open lijken te staan voor een andere gedachtegang of voor een tegenargument voor hun eigen overtuiging, terwijl de anderen meer halsstarrig aan hun eigen visie vasthouden en zich onmiddellijk bedreigd voelen wanneer een vraag wordt gesteld.
Een idiote gedachte van een verliefde moeder? Misschien. Toch lijk ik nog maar weinig tegenvoorbeelden te hebben gezien.

Geen opmerkingen: