maandag 2 juni 2008

Willen we kinderen of niet?

12 november

Het is november en de maand van verre reizen. Vorige week gespten we onze rugzak aan en vandaag zijn we in Bangladesh. De leegheid van het land op vlak van cultuur en de opvallende gelatenheid van de veel te arme en veel te talrijk arme Bengalen dwingt ons op elkaar, met tussen de eeuwige rijstvelden en op de gerokte riksjarijder na niets anders dan de ander om over na te denken en samen mee te zijn.
Er hangt een stilte over het land, die de vele groepen met kirrende vrouwen, de talrijke kippen en kraaiende hanen, de krijsende transistor, en de kapotte maar toch steeds weer tot rijden gebrachte bussen niet kunnen overstemmen. Wanneer ik ’s avonds onder het muskietennet de ogen sluit, is er alleen een beeld van stilte, met de koemestkoeken op de bomen en de gebogen elegantie in het rijstveld.
Als grote, dikke blanken op de onweigerbare riksja zitten we in een cocon waarvan de wand door honderden opgewonden kinderen wordt gevormd, die alleen maar roepen, juichen, zwaaien, schelden, even meelopen en dan schaterend achterblijven. We hotsen op en neer op de uitgedroogde paden, en kijken naar elkaar. Kinderen. Ze waren af en toe in onze gedachten. Maar hier in Bangladesh, met niets anders dan wij samen en de riksja, lijken ze een onbeantwoorde vraag waar we eindelijk, eindelijk eens, en moedig, antwoord moeten op geven.

Kinderen krijgen is geen evidentie. Kinderen willen krijgen ook niet. En de vraag of we wel het recht hebben om kinderen te willen al helemaal niet.
Pablo noch ik zijn echte vader- of moederkloeken. Ons hart bloeit niet open bij de gedachte aan een nest vol kleine kinderen, we smelten niet van liefde bij de blos van zachte baby’s en we zijn allerminst verliefd op elk klein wezentje dat we zien. Alleen af en toe zijn we vertederd door een kind, onder de indruk van zo’n kleine pruts, en dan nog enkel maar door wat het doet, door het grappige van zijn woorden of het plezante van zijn vraag. Kortom, wij zijn geen liefhebbers van kinderen in het algemeen; wij zijn liefhebbers van kinderen in het bijzonder.
Is het dan gerechtvaardigd om kinderen te maken, als je beseft dat je niet van om het even welk kind houdt? Is het gerechtvaardigd om kinderen te maken als je mogelijkerwijs niet van je eigen kind zult houden? Want met de wetenschap op zak dat ik nauwelijks meer dan één op de tien keer door een kindje aangenaam verrast wordt, lijkt de kans dat ik mijn eigen kind plezant zal vinden al even angstwekkend klein.
De kinderen rondom ons bieden geen antwoord, ook al lijken zij te willen bewijzen hoe vanzelfsprekend hun aanwezigheid in het leven van twee mensen is. Maar is het niet dom om zomaar kinderen te maken omdat dat de gewoonte lijkt? Moeten we niet minstens nadenken over zoiets als nieuw leven? Als we zelfs de aankoop van een nieuw boek aan elkaar verantwoorden, moeten we dan niet ook minstens één doordachte reden voor het krijgen van kinderen kunnen geven?


17 november

We zijn bijna een week later, en ontsnapt aan de wurggreep waarin Bangladesh ons leek te nemen. De absolute afwezigheid van interesse in alles wat ook maar enigszins afwijkt van puur overleven werd ons onhoudbaar. Het is niet de armoede waar we een probleem mee hebben (dat zou pas schaamtevol zijn), maar de toonloze gelatenheid waarmee de Bengaal lijkt te berusten in zijn zogenaamde lot. Wordt zijn riksja aangereden, dan gaat de eigenaar er zonder woede bij neerzitten, in de hopeloze wetenschap dat er geen enkele manier is waarop hij geld voor de herstelling ervan kan vinden. Wordt een radio gestolen, dan wordt er gewoon verdergeleefd zonder muziek, en is het ramadan, dan wordt gewoon nog wat minder gegeten door de toch al zo schriele lichamen van deze beproefde bevolking.
En toch zien we het verkeerd, en moet er ook voor deze mensen méér zijn.
“Wanneer maken zij kinderen?” vraagt Pablo zich af. We zijn ondertussen de grens naar India overgestoken en naar het noorden, in de Himalaya getrokken. Op de hooggelegen ruïnes van de oude hoofdstad van het ooit verboden grensgebied Sikkim zien we een bedelares met een kind aan haar hand, zoals we er ook in andere steden zovelen hebben gezien. “Waar maken zij deze kinderen?” vraagt Pablo. “En vooral: waar komt de wens ook bij hen vandaan om kinderen te maken? Is het leven dan ook voor hen zo waardevol dat zij het aan een ander wensen te geven?” Ik denk nog even dat de anticonceptiemiddelen gewoon te duur of onverkrijgbaar voor hen zijn. Maar Pablo merkt terecht op dat het meer moet zijn dan dat: “Hoe verklaar je dat zij elke dag opnieuw tussen het vuilnis eten gaan zoeken? Wij denken dat als ze gewoon geen eten meer zouden zoeken, ze door de hongerdood aan hun lijden zouden ontsnappen. Maar deze mensen weten blijkbaar meer. Zij hebben een levensinstinct dat hen elke dag opnieuw hetzelfde moeilijke pad doet opgaan en zelfs de energie geeft om ergens tussen het vuil van de straten waarop zij leven te vrijen en kinderen te maken.”
En waar staan wij dan, met onze kinderwens? En met ons rijke probleem of we wel bereid zijn ons leven naar kinderen in te richten, onze vrijheid op te geven, huiselijk te worden, niet meer te reizen en nooit meer lang te slapen?
De eeuwige sneeuw van de Kachenjunga en de serene rust van het boeddhistische klooster vlakbij, beiden hoog verheven en imposant in ons gezichtsveld, lijken te wedijveren met het belang van de vragen die ons kwellen.
Vroeger, lang voor de mogelijkheid om kinderen te krijgen er aankwam, was het vrij duidelijk: ik hoefde geen kinderen, of toch zeker niet persé. Pablo voelde dat toen vermoedelijk niet anders. Maar dat was in de tijd dat ik ook niet wilde trouwen, en zie: daar bleek de liefde al veel sterker dan het voornemen.
Mijn verstandige, vroegere ik was wel overtuigd dat als ik mezelf dan toch het egoïsme aanmat om kinderen te willen (voor wie wil je die anders dan voor jezelf?), dat het dan geadopteerde moesten zijn. Zo waren het wereldleed, de Noord-Zuid-kloof, de overbevolking èn mijn eigen wensen in één klap verholpen.
Het reizen naar andere continenten maakt echter pijnlijk duidelijk hoe het alleen ons Westerse waanbeeld is dat de armoede van kinderen daar tot een ongelukkige armoede maakt. Eens ter plaatse lijkt de wens om kinderen uit hun omgeving weg te halen van een nog groter egoïsme te zijn dan de wens om zelf kinderen te maken; een vaststelling die Pablo overigens al veel langer en duidelijker aanvoelde dan ikzelf. Nochtans is het niet dat we niet met de schrijnende uitzichtloos van het bestaan van de allerarmsten zijn geconfronteerd. Vooral in Bangladesh hebben moeders me meer dan eens hun kinderen aangeboden om hen in mijn Westerse sprookjeswereld en van mijn kasten vol geld te leren lezen en schrijven. En daarnet nog in de stad, vooraleer we naar Pelling trokken, kreeg Pablo een boekje in zijn handen geduwd vol foto’s van blote kindertjes. Maar de kinderen zelf tonen niet de minste interesse in rijkdom. Eens van de verbazing bij het zicht van de blanke mens bekomen, gaan ze zonder aarzelen terug naar het treinspoor, de dieren, de stenen en de takken waar hun fantasie is blijven hangen in een zorgeloos verhaal waar waarschuwingen van moeders voor auto’s, gif of vreemden nog absoluut geen plaats hebben. De honger is er natuurlijk ook; of een lichte honger dan toch. Maar hoe kan je kiezen tussen honger en een eeuwig verscheurde identiteit? In onze, en alleen in onze ogen misschien, lijkt de honger beter te dragen. En dus weigeren we de angstige kinderen, aan hun oren door hun moeder tot bij ons gesleurd, en zien hen vol opluchting wegschieten bij elke nee die we tot antwoord geven.

Maar met de mogelijkheid van adoptie in de vuilbak, wordt de andere vraag alleen maar prangender: willen we kinderen? En hebben we het recht ze te willen?
Het antwoord op de laatste vraag lijkt simpel: nee, natuurlijk hebben we dat recht niet. De creatie van leven is aan anderen, en de idee dat het normaal zou zijn om een mengelmoesje van jezelf en je partner te creëren is puur blasfemisch, ongerechtvaardigd.
Niettemin dringt de vraag zich op. En ze dringt zich op vanuit een niet negeerbare basis: de wens om tòch kinderen te maken.
Vanwaar komt die wens? Waarom willen wij plots kinderen? En waarom blijven we het willen, ook al beseffen we dat het eigenlijk niet kan en bovendien de ellende van het einde van ons eigen leven met zijn eindeloze vrijheid met zich meebrengt?

Ik moet het helaas ootmoedig toegeven: het is net het blasfemische van de kinderwens dat zo aantrekkelijk is: het idee dat er een wezentje op aarde zal rondlopen met trekken van mezelf, waarin ik eveneens trekken van Pablo, mijn geliefde zal herkennen. Het is het toppunt van de co-existentie die we als koppel in het dagelijks leven ook trachten te bereiken, het onomstootbare bewijs van wederzijdse liefde, en een verbindende factor doorheen alle mogelijke toekomstige strubbelingen tussen Pablo en mezelf: zelfs een scheiding kan ons nooit meer scheiden, want we zijn verenigd in het kind.

Dat nieuwe wezentje is ook een kneedbare mens; ook dat vind ik zeer aantrekkelijk. De overtuiging heerst dat ik van mijn kind een goed mens zal kunnen maken. Dat het in de wereld van domkoppen en racisten een baken van verstand en verdraagzaamheid zal zijn. En dat het een leuk kind zal zijn, vreugde zal brengen, en gezelligheid. De wetenschap dat ook mijn eigen kind in elk opzicht een ontgoocheling (en erger) kan zijn, is er eveneens, maar is blijkbaar minder sterk dan het domweg denken dat mijn kind perfect zal zijn.
En dan is er ook nog het kind als emotioneel pensioen. Het zou ons gezelschap op Kerstavond kunnen zijn, de reden voor een cadeautje op zijn verjaardag, de knuffels en zoenen op moedertjesdag. Een oude dag zonder kinderen is eenzaam, of zou het kunnen zijn. En om te vermijden dat we dàn zou moeten zeggen: “Hadden we toch maar kinderen gemaakt”, moeten we er nu al aan beginnen, nu de behoefte aan kinderen misschien nog allerminst heerst.
En is het nu gerechtvaardigd om omwille van al deze redenen kinderen te willen? Nee, dat is het niet. En hoe meer ik me er bewust van ben dat alles wat ik hierboven schreef (onder meer) de inherente drijfveren van elke kinderwens zijn, hoe minder ik mij nog kinderen kan wensen zonder schaamrood op de wangen.


22 november

De voorbije dagen hebben we ons laten verbluffen door de Himalaya en laten verontrusten door de Sysifus-arbeid van vrouwen, mannen en kinderen die de hoge rotsen in verschillende stadia van rots tot grint in stukjes kappen. “Waar halen zij hun zin voor het leven vandaan?”. De vraag van Pablo werd er met elke hamerslag ingebeiteld.
Gisteren namen we de trein naar Bodh Gaya. Onze slaapcoupé deelden we met een imam, twee Sikh-gelovigen, een hindoe-familie, enkele boeddhistische monniken en wijzelf, twee Christenen. De hindoefamilie maakte lawaai, de imam maakte plezier, de monniken prutsten met hun gsm en de Sikhsgelovigen zaten van onder hun tulband alles onverstoorbaar aan te zien. Wijzelf keken rond met ongeloof om zoveel verschillend geloof in één wagonnetje.
Na de ijzige koude in Pelling zitten we nu in de warme schaduw van de Bodhiboom waar Siddharta de verlichting zou hebben gevonden en Boeddha is ‘geworden’. We wagen ons aan een pintje, gekke westerlingen die we zijn. En ik denk terug aan onze gesprekken over kinderen. Die avond na onze klim naar Pemayantse hebben we besloten dat kinderen krijgen geen goed idee voor ons is. Wij hebben zoveel interesses, zoveel wensen en plannen. En dan kinderen… het kan onmogelijk goed komen met ons als we kinderen krijgen.
Toen we later die avond onze handen warmden aan de schotels nan en dahl heb ik mijn best gedaan om er de geanimeerde reissfeer in te houden, maar ging het praten slechts met moeite, en het denken helemaal niet. En nu nog steeds zijn we wat stil, niet bijzonder lief tegen elkaar, en ik vraag me af of we dan misschien niet samenpassen? Toch denken we over kinderen blijkbaar hetzelfde: we willen ze niet. Na lang doordenken hebben we samen die moeilijke beslissing genomen, en nu kunnen we samen genieten van de rust die ons is overvallen. Of zou moeten overvallen, want hoe lang ik ook wacht, ik blijf me alleen onrustig voelen. En me vragen stellen over Pablo en ik samen. Passen we dan niet samen, passen we wel samen?

22 november, even later

Toen Pablo me daarnet met duidelijk ernstige bedoelingen aansprak, vermoedde ik het ergste. Maar na enige pauze kwam dit eruit: “Schat, gaan wij dan echt nooit kinderen hebben?”
Het was de vraag die mij even hard kwelde.
“Maar je vrijheid dan? Het reizen? Uitslapen en weggaan?”
“Ik weet het, ik weet het. Maar we kunnen toch niet zonder kinderen? Stel je eens voor: kindjes van jou en mij samen?!”

Is het dan toch een oerkracht? Dat zogenaamde instinct tot voortplanten? Het excuus lijkt te makkelijk, maar misschien is een waarheid dat wel altijd: simpel, duidelijk, makkelijk. Ik, of het meest rationele deel in mezelf, blijft het er o zo moeilijk mee hebben dat we eventueel zullen toegeven aan een instinctmatige keuze. Maar behalve instinct is er voor mij ook nog dit: de absolute wens om deel te hebben aan het leven. Een misschien toch rationeel besluit om het leven te willen leven zoals het al miljoenen jaren bedoeld lijkt: mèt kinderen. En uiteindelijk is dat ook de meest angstwekkende keuze: het kiezen voor een leven met al zijn onbekendes; zelfs de mogelijkheid aangaan om ons eigen leven en ons eigen geluk radicaal te vernielen. Want kiezen voor kinderen is kiezen voor de mogelijkheid van een leven vol verdriet. En toch, hier gezeten onder de Bodhiboom, lijkt het dat dat hetgene is wat we willen doen: het pure plonzen in de instinctmatige domme kinderwens. En ik weet dat net deze keuze voor de makkelijkste en steeds verachte reden voor het hebben van kinderen het moeilijkste leven met zich mee zal brengen. Maar geen van beiden wil de moeilijkheid laf uit de weg gaan. We zullen het engagement van het leven aangaan en onze wens naar kinderen erkennen.


Deze avond vond een nog halfvolle pilstrip zijn lot in een Indische vuilnisemmer.





Geen opmerkingen: